44
waar wij dit op toponymische gronden zochten, wordt ook nog door
andere overwegingen begrijpelijk gemaakt. Wij spraken reeds van een
verdedigingslinie (sperlinie) en herinneren in dit verband aan een uit
lating van Holwerda, wien het was opgevallen, dat blijkens de hem des
tijds bekende bodemvondsten de reeks van Romeinsche nederzettingen
langs den Rijn tusschen Lobith en Kesteren haar voortzetting niet vond
langs den huidigen Gelderschen Rijn, doch langs de Linge 05Bij Raijen
in het Hollanderbroek onder Eist, bij Zetten, waar enkele voorwerpen
uit de vierde eeuw zijn gevonden, en bij Hemmen zouden Romeinsche
nederzettingen moeten zijn geweest, maar de juiste aard dier Linge-
nederzettingen viel uit de gedane vondsten niet te bepalen 6(5Al hebben
de opgravingen van Braat inmiddels aangetoond, dat de nederzetting op
den „Hoogen Hof" te Zetten een Bataafsche was die te Eist misluk
ten helaas door den onwil van den eigenaar van het terrein 67toch
achten wij het denkbeeld van een Romeinsche fortenreeks ten Zuiden
van de Linge niet te verwerpen. Het castrum te Eist achten wij er een
van te zijn, dat wij op de kaart door de plaatsnamen Doornenburg en
Valburg geflankeerd vinden, waarvan de oudste vermelding uit het begin
van de negende en het einde van de achtste eeuw dateert 68Zooals wij
hierboven reeds opmerkten, vormen deze burg-namen een aanwijzing voor
de vroegere aanwezigheid aldaar van Romeinsche sterkten.
Dat te Doornenburg de Romeinsche legerplaats Castra Herculis gele
gen zou zijn, heeft bijna een eeuw geleden reeds Ramaer betoogd09).
Op andere gronden zijn wij tot dezelfde conclusie gekomen 70Er liggen
daar verschillende terreinen, waar Romeinsche vondsten zijn gedaan.
Uit Valburg daarentegen zijn geen oudheidkundige vondsten bekend, wel
uit het naburige Herveld, door talrijke Romeinsche vondsten, waaronder
munten van Maximianus en Constantinus, vermaard71). Tijdens de Mid
deleeuwen ressorteerde Herveld, in welks naam het begrip leger (mnl.
her) ligt opgesloten, onder het schoutambt Valburg, waarvan de grenzen
wellicht identiek waren met die van de omstreeks 793 vermelde ,,Fal-
burcmarca"; niet onmogelijk lag de sterkte, waaraan Valburg zijn naam
45
ontleende, derhalve op Herveldsch grondgebied72). Gelegen op door
kommen gescheiden dwarsruggen, welke de natuurlijke naderingswegen
door de Betuwe vormden73), konden Herveld, Eist en Doornenburg als
teruggeschoven en daardoor verkorte linie een des te gemakkelijker te
verdedigen fortenkrans vormen voor de militaire en burgerlijke nederzet
tingen te Nijmegen, belangrijk door haar ligging in het verlengde van het
Maasdal, dat van oudsher een van de voornaamste verkeersaders van
Gallië was. De beteekenis van het castrum te Eist is onzes inziens hier
mede op afdoende wijze verklaard.
Als mogelijken stichter van dit castrum noemden wij keizer Constan
tinus. Gelijk diens lofdichter ons weet te melden, zou genoemde keizer
de Rijngrens met bepaalde tusschenruimten opnieuw door forten ver
sterkt hebben; elders zegt hij, dat de groote militaire vloot den geheelen
Rijn vulde en dat op zijn oevers de krijgslieden tot den Oceaan toe klaar
stonden 74Ofschoon het bij recente opgravingen in Utrecht en in Zuid-
Holland gevondene op een ontruiming van de aldaar gelegen Romeinsche
vestingen omstreeks het midden van de derde eeuw schijnt te wijzen 70
achten wij dit geen afdoende reden, het hoe gezwollen dan ook gestelde
bericht van den Panegyricus Constantino Augusto zonder meer in twijfel
te trekken. Te meer, waar omstreeks 1829 op het terrein van de Romein
sche legerplaats te Vechten, behalve munten van Flavius Severus (305—
307 na Chr.een gouden muntstuk van keizer Honorius is gevonden,
hetwelk een bezetting of herbezetting van dit strategisch belangrijke punt
door de Romeinen of hun bondgenooten tot in het begin van de vijfde
eeuw suggereert70). Van de talrijke voormalige Limesforten in ons land
zijn tot op heden slechts een paar uitvoerig onderzocht. Indien het Limes-
onderzoek in Nederland te eeniger tijd wordt aangepakt volgens een doel
bewust plan, dat steunt op de studie van de archivalische bronnen, lijkt het
ons geenszins uitgesloten, dat zulks tot nieuwe gezichtspunten zal leiden
aangaande het definitief opgeven van de Rijngrens, tot het herstel waar-
6S) H. Holwerda, De Linge (Oudheidkundige mededeelingen van het Rijksmuseum
voor Oudheden te Leiden, nieuwe reeks II, Leiden, 1921, blz. XLV).
B6) J. H. Holwerda, Nederland's vroegste geschiedenis (Amsterdam, 19252). blz. 181.
67W. C. Braat, De Hooge Hof, een Bataafsche nederzetting te Zetten (Oudh.
Mededeelingen Leiden, nieuwe reeks XVIII, Leiden, 1937, blz. 2240).
68) K. Glöckner, Codex Laureshamensis I (Darmstadt, 1929), nos. 115 en 99.
r'9) A. G. W. Ramaer, Legende bij de kaart van het hoofdtooneel des oorlogs tus
schen de Batavieren en Romeinen (Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht
VII 1, Utrecht, 1859, blz. 78).
70) Jaarboek ,,Die Haghe" 1942, blz. 162, noot 2.
71O. G. Heldring, Wandelingen ter opsporing van Bataafsche en Romeinsche oud
heden, legenden enz. I (Amsterdam, 1838), blz. 28 noot.
72Zie I. A. Nyhoff. Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland
VI: 1 (Arnhem, 1859), no. 527; Glöckner, t.a.p., no. 99,
73) Uit de kommen tusschen de oeverwal-ruggen (zie kaart 1 tegenover blz. 848 bij
het artikel van Van Rheden) blijkt, dat het verkeer van Noord naar Zuid door de
Betuwe was aangewezen op de dwarsruggen tusschen Randwijk en Herveld, tusschen
Driel en Ressen, en tusschen Elden en Doornenburg.
74) Panegyricus Augusto Constantino VI (VII), 11 en 13 in A. W. Byuanck,
Excerpta Romana I ('s-Gravenhage, 1931), blz. 375, 376.
75) A. W. Byuanck, Voorhistorische en Romeinsche oudheden VIII (Oudheidkundig
Jaarboek 4de serie X. Leiden, 1942, blz. 64).
7U) J. Scheltema, Verhandeling over Wiltenburg, de leger- of wapenplaats der Ro
meinen, bij Vechten, onder Bunnik, en over de begonnen vergravingen aldaar in den
jare 1829 (Geschied- en letterkundig mengelwerk IV 2, Utrecht, 1830, blz. 344, 349);
J. J. de Geer van Oudegein, Het oude Trecht als de oorsprong der stad Utrecht
(LItrecht, 1875), blz. 28.