222
Nagegaan moet worden, of deze uitgave voldoet aan de eischen,
die men in het algemeen aan de publicatie van authentieke acten
moet stellen. Uiteraard is volledigheid hierbij slechts een relatief be
grip, dat afhankelijk is van de opvattingen, die de bewerker zich
heeft gesteld ten opzichte van zijn taakhet verzamelen van bewijs
stukken voor zijn genealogie, die opklimt tot in de middeleeuwen-
Indien de opzet was geweest een oorkondenboek samen te stellen,
dat het onderwerp Van den Akker zou moeten uitputten, dan is op
een gegeven moment toch niet te vermijden, dat deze opzet moet
worden beperkt om niet te verdwalen op problematische zijwegen.
Het terrein, dat voor exploratie in aanmerking komt, is immers lastig
te overzien. De moeilijkheid ligt vooral in de keuze der grenzen,
minder in het opzoeken en rangschikken dan in het combineeren der
resultaten. Bij het nastreven van een bepaald doel, zooals hier, ligt
het voor de hand niet meer op te nemen dan noodzakelijk is.
Merkwaardig is, hoe vooral het eerste gedeelte van dit omvang
rijke werk een afspiegeling is van den rijkdom aan genealogisch
materiaal uit de vijftiende en zestiende eeuw in de Brabantsche
schepenarchieven. Voor zoover dit Oirschot betreft, heeft het thans
in den heer Van den Akker een bewerker gevonden. Het karakter
der acten verandert allengs. Zijn het aanvankelijk de schepenacten,
die de aandacht vragen, later leveren vooral de doop-, trouw- en
begraafregisters en de notarieele archieven de gegevens, die voor
den genealoog onontbeerlijk zijn. De consequentie is zoover doorge
voerd, dat na 1812 ook de acten van den Burgerlijken Stand worden
gepubliceerd. Men kan zich afvragen, of een dergelijke uitbreiding
in het algemeen wel gerechtvaardigd is. In dit geval vormen deze
acten, die in toenemenden getale de laatste driehonderd nummers van
den inhoud uitmaken, geen feitelijke verrijking. Hun waarde blijft
beperkt tot den kleinen kring van familieleden. Te meer bepaalt hun
opname het karakter van dit oorkondenboek, dat zonder deze acten
niet volledig genoemd zou mogen worden. Het eindjaar 1913 maakt
den indruk willekeurig gekozen te zijn; mogelijk is het daarop ge
baseerd, dat de bewerker een periode van vijf eeuwen familiege
schiedenis tot één geheel heeft willen afronden.
Een verzameling oorkonden en regesten kan slechts aan waarde
winnen door een consequente toepassing van de regels, die voor de
uitgave van archiefstukken als de meest practische zijn aanvaard.
Het is den samensteller blijkbaar ontgaan, dat het Historisch Genoot
schap vele jaren geleden reeds het voorbeeld heeft gegeven. Het
zou de overzichtelijkheid van zijn werk ten goede gekomen zijn. Het
zelfde gebrek aan inzicht kenmerkt den alphabetischen niet lexico-
223
grafischen - index, die het oorkondenboek besluit. Het mag met
voorkomen, dat er onderscheid wordt gemaakt tusschen Van den
Acker en Van den Akker, dat Van den Ecker en Van Ackeren een
afzonderlijke plaats behouden hebben, terwijl uit den tekst toch blijkt,
dat men hier met dezelfde personen te maken heeft. Bovendien is
het te veel gevergd van den gebruiker, dat hij moet zoeken in een
klapper, waarin geen voornamen zijn opgenomen. Valt hem het on-
luk te beurt te moeten speuren naar een bepaalden Van den Akker,
dan heeft hij de keuze uit ruim tweeduizend nummers! Indien een
index aan zijn doel wil beantwoorden, dan is de volledige vermelding
der namen en voornamen (c.q. voorletters) in lexicografische volgorde
een vereischtè, die geen concessies toelaat.
Niettegenstaande deze onvolkomenheden heeft de heer Van den
Akker een boekwerk samengesteld, dat als een aanwinst voor de ge
nealogische litteratuur mag worden beschouwd. Ongetwijfeld zal dit
oorkondenboek er toe bijdragen de belangstelling in het bijzonder
voor Noord-Brabantsche families te verbreiden.
J. P. VAN DER WEELE.
P. Th. J. Kuyer, Inventaris van het archief der Schotsche Kerk te
Rotterdam (gestencyld).
Terwijl in Mei 1940 het Kerkgebouw werd verwoest, bleef het
archief van de Schotse Kerk te Rotterdam, in veilige kluis geborgen,
gespaard. Het werd naar het gemeente-archief overgebracht en daar
geïnventariseerd door den volontair Kuyer; diens arbeid omvat, be
halve het archief der Schotsche Gemeente en de daarbij behoorende
onderdeelen: Diakoniehuis, Scotchslamsbox. het periodiekje „Our
Magazine", ook dat van de Engelsch-Presbyteriaansche Kerk, sinds
1611 in Rotterdam gevestigd, doch in 1876 aan de Schotsche over
gegaan o.a. op voorwaarde, dat deze het archief zou overnemen en
afzonderlijk bewaren.
De bewerking van een betrekkelijk eenvoudig archief als dit kan
den heer K. niet teveel moeilijkheden hebben gebaard. Ten aanzien
van een punt echter moet hierop een voorbehoud worden gemaakt:
bij de bijlagen tot de notulen bleek n.l. dat deze nu eens waren
samengevoegd als afkomstig van eenzelfden afzender (Synode, Classis,
Stadsbestuur), dan weer als betrekking hebbende op eenzelfde onder
werp. Daar het archief zelve deze methode aan de hand deed en
het niet in het belang van den lateien onderzoeker zou zijn geweest