194
In de metrologische toestanden, zooals ze zich voor het geheele
ancien régime hebben vastgezet, komt in de eerste plaats de mid-
deleeuwsche staatsgeschiedenis tot uiting.
Een metrologische enclave kan ook veroorzaakt zijn door bewuste
verhuizing, door ontleening aan een vreemd gebied.
Verscheidenheid van maten kon ook haar oorzaak vinden in be
lastingtechnische overwegingen.
195
Eindelijk, en niet in de laatste plaats, kon de wensch van kleine
dynasten tot manifestatie hunner ,souvereiniteit' ook op dit gebied
zich doen gelden, terwijl groote vrijheid der gemeenten tot hetzelfde
doel kon leiden.
Zoo mogen we zeggen, dat van de op het eerste gezicht zuiver
irrationeele verschillen in de maten bij nadere beschouwing wel een
waarschijnlijke of mogelijke verklaring is te vinden. Het zal evenwel
nog lang duren, voordat alles bevredigend verklaard is.
Op den grondslag van een deels bewezen, deels uit aanwijzingen
en vermoedens slechts vaag kenbare éénheid heeft zich dus een
veelheid ontwikkeld, door de werking van deels bewuste, deels on
bewuste factoren, waarvan wij er slechts enkele hebben genoemd,
die namelijk, welke in de bovengenoemde metrologische handboeken
voet Frieschen houtvoet Deventer voet eenerzijds en den Frieschen Konings
voet anderzijds (waarbij de laatstgenoemde de grootste is). Ook Groningen heeft een
„roedevoet", groote voet dus, gekend: (Oork. boek Gron. en Dr. I nos. 230, 256, uit
1309 en 1317).
De Amsterdamsche stoop, vochtmaat, bevat 141 Amst. kub. duimen; een
Engelsche ale-gallon 282 Eng. kub. duimen; drie Parijsche pinten 141 Par. kub. dui
men (Joh. Lulofs, Grond-beginselen der Wijnroey- en Peilkunde, Leyden 1764, bl. 145).
Men gevoelt zich hier in een geheimzinnige wereld. Dat een irrationeele getal-
lenverhouding als de laatstgenoemde zich in drie onderscheidene landen zoo vast
heeft gehandhaafd, moet wel leiden tot de gevolgtrekking, dat er „iets achter zit
Maar wat het is, kunnen we niet zeggen. Tenminste, als we bij het zekere willen
blijven. Het ontbreekt op ons gebied niet aan stoute vluchten der verbeelding en be
korende, meesleepende voorstellingen. Zelfs een doorgeleerd man als Guilhiermoz is
er niet vrij van. Het onderwerp is fascineerend en stelt hooge eischen aan het critische
vermogen: ook in dien zin, dat voortdurende zelfcritiek vereischt is.
In zuidwestelijk Drenthe en in Stellingwerf bestond op het stuk der maten en
gewichten éénheid met het land van Vollenhove; vgl. J. S. Magnin, Geschiedk.
Overz. der Besturen in Drenthe II2, Gron. 1842, bl. 162 noot 62. en de Friesche Lands-
ordonnantie uitg. 1722 boek 4 titel XIIII art. 1. Omdat deze gelijkstelling ook de
Landmaten betreft, heeft men hier niet, met Gosses, a.w. bl. 40 noot 9j, aan de
beteekenis van Steenwijk als marktplaats te denken (voor Z. O. aldaar ongetwijfeld
Z. W. te lezen): veeleer aan den vroegeren politieken samenhang, waarover Gosses
a. bl. 7 en hoofdstuk II passim.
Terwijl de landmaten van Rijnland, of liever het middeleeuwsche „Noord-
holland", en van het Nedersticht Utrecht benevens Gelderland niet belangrijk van
elkaar afwijken, hebben Amstelland en Woerden eigen landmaten, onderling evenwel
bijna overeenstemmend. Men is geneigd dit terug te brengen tot den tijd, toen de
heeren van Amstel bezig waren hier één groote vrije heerlijkheid te doen ontstaan.
De aan Woerden grenzende heerlijkheid Stein heeft eveneens een eigen landmaat:
van jongen datum, als men let op het recente ontstaan van die heerlijkheid (vgl. ons
opstel in het Tijdschrift voor Geschiedenis XLV1I, 1932, bl. 396 vlg.).
Nijbroek op de Veluwe is een Hollandsdhe ontginningskolonie. De roedemaat,
aldaar aan den kerkmuur uitgehouwen, was 4.0475 m lang (v. Swinden, Vergelijkings
tafels tusschen de Hollandsche lengte-maten en de mètre, 1812 bl. 146148). Deze
roede is de Putsche; dus, mag men aannemen, waren de kolonisten uit het gebied
der Zuidhollandsche eilanden afkomstig en hebben zij met hun schepenrecht en andere
eigen instellingen ook hun maat bewaard.
Twee voorbeelden hiervan. In de eerste plaats kon men accijns innen door den
prijs door den consument te betalen gelijk te laten, maar de maat te verkleinen. Vgl.
den Tegenwoordigen Staat van Overijssel II bl. 449458, om slechts deze plaats
aan te halen. Blijkens een akte van 1444, bij Racer Overijss. Gedenkst. IV bl. 235
noot, was deze praktijk reeds toen algemeen gebruikelijk. Hoe vinden we dan ooit de
oude grootte onzer vochtmaten terug?
In de tweede plaats kon op deze wijze een classificatie van landerijen voor aan
slagen b.v. van waterschapslasten plaats hebben. Dit, meenen wij, is in de Groninger
Ommelanden geschied. Het is immers opmerkelijk, dat de beste landen aldaar vaak
zeer groote grazen of jukken kennen; de veenlanden (wier belang bij de kunstmatige
afwatering verreweg het grootst was) daarentegen kleinere. De lasten werden wel
gras- grasgelijk geheven, maar drukten daarom nog niet gelijkelijk; de standaard-uit
drukking is zeer misleidend. Men besefte het effect van dezen aanslag zeer goed en
had daarom bezwaar tegen een aanslag der waterschapslasten naar de oppervlakte
zonder meer; vgl. de handelingen der Statenvergadering 1834, bij de daartoe betrek
kelijke stukken te vinden in het Reglementvoor alle de sühepperijen, dijk- en zijl-
regten in de Ommelanden(Uithuizen 1844), bl. 6366, j° bl. 59 vlg. In hetzelfde
bewustzijn werd de, jongere, verponding dan ook niet gras-grasgelijk geheven, maar
naar de huurwaarde der landen; vgl. H. O. Feith, Over de Karspellasten van Grijps-
kerk (Gron. 1840), bl. 112144. Wij achten de mannen, die de organisatie der groote
zijlvesterijen tot stand konden brengen, ook wel in staat om een zoo fijn uitgewerkte
lastenverdeeling door te voeren. De fout der lateren is het, dezen maatregel, die
slechts voor één bepaald belang was geschapen, verabsoluteerd te hebben. Op
een analogen oorsprong mag men wellicht terugbrengen de sterk onderscheiden land
maten in de ammanie van Brussel (J. B. Christijn, Costumen van Brabandt I,
bl. 228 vlg.).
In dit verband is ook te noemen een willekeurige adaptatie der maateenheid,
alléén teneinde voor één bepaald doel gemakkelijke rekeneenheden te verkrijgen. Een
dijkmeting te Wijhe werd, in 1601, verricht met twee van zulke willekeurige roeden:
de eene van 16 voet a 27,4 cm elk, de andere van 16 voet a 28,8 cm (Versl. en
Meded. Ov. Regt en Gesch. XXVII, 1911, bl. 45). Een geval ongetwijfeld uit
meerdere.
De heerlijkheid Stein met haar eigen landmaat noemden we al. In
Gelderland had de bannerij Bergh o.a. haar eigen gewicht. Het is uitgesloten, dat het
steedje 's-iHeerenberg, zoo dicht bij Emmerik, een eigen markt van beteekenis heeft
gehad; de wensch der graven, in alles van de omgeving af te wijken, zal hier het
hoofdmotief zijn geweest.
Een wilde groei tengevolge van de vrijheid der gemeenten ziet men vooral in
Hollands Noorderkwartier. Bijna elk district, ja elk dorp, had hier zijn eigen land
maten; en willekeurige veranderingen daarvan kwamen ook in de 17e eeuw nog voor,
zooals J. Pz. Douw in zijn aangehaald werkje vermeldt. Merkwaardig, dat men dit
heeft toegelaten; een uiting van het hier uit ondervinding voortgekomen overheids
beleid, de menschen maar zooveel mogelijk te laten begaan: „onze kracht zoowel als
onze zwakheid", gelijk J'hr. Mr. van Rheineck Leyssius, sprekende over de willekeur
in de geslachtswapens, zoo terecht opmerkte,