158
regesten is besnoeid, doordat de dateeringen niet meer in onopge-
losten vorm zijn opgenomen, doch achter den opgelosten datum tus-
schen haakjes het hoogst noodzakelijke van den datum is weergegeven.
Het gevraagde vertrouwen, dat het in den regel weggelaten jaar
door den bewerker juist is overgenomen, geven wij hem gaarne;
de winst, bij 2400 regesten en briefregesten zeker op 7 a 8 vel, of
bijna een vierde, te stellen, wettigt deze werkwijze ten volle.
Gaat de bewerker dus ook hier nieuwe wegen, ten aanzien van
een ander punt houdt hij zich angstvallig aan de traditie. Het op
zichzelf volkomen redelijke gebod Handleiding 78), eigennamen in
de oorspronkelijke spelling weer te geven, leidt bij in het Latijn gestelde
stukken tot consequenties, die mij altijd ronduit lachwekkend hebben
geschenen. Met allen eerbied voor onze groote voorgangers, een
ander woord kan ik hiervoor niet vinden; men sla slechts no. 12 dezer
Regestenlijst na. Gaarne hadden wij ook ten aanzien hiervan collega
Graswinckel als beeldstormer begroet!
Tenslotte nog de opmerking, dat de beschrijving der overigens
weinig talrijke kaarten wel wat uitvoeriger had gekund. Met name
zou het aanbeveling hebben verdiend, de maten en de gebezigde
schaal te vermelden. Bij den index miste ik Hanze en Hanzesteden
de betrokken stukken worden wel is waar i.v. Duitschland, hanze in,
opgesomd (doch niet alle (R. 883, 886 bv.), maar een „lichaam" als dit
is een afzonderlijke vermelding, al dan niet met verwijzing, toch wel
waard.
De obligate gelukwensch aan den ambtgenoot, die althans amb
telijk posthuum zou zijn, blijve ditmaal achterwege.
W. S. UNGER.
Laat-Middeleeuwsche Paleograflca, Paleotypica, Liturgica, Kalen-
dalia, Grammatica/ia, door Pater Dr. B. Kruitwagen, o. f. m., XIX en
312 blz. met 27 reproducties, 's-Gravenhage, Martinus Niihoff F 7.35.
Een middeleeuwsch pedagoog gaf aan studeerenden den raad
niet veel boeken te gebruiken aangezien dit tot vaagheden voert
en onzeker maakt.1) In de practijk waren echter ook in de middel
eeuwen andere methoden in zwang en bestonden er leerlingen als de
Utrechtenaar Andriaan Floriszoon Boeiien, de latere paus Hadrianus VI,
die s avonds bij kaarslicht in den Dom boeken kwam verslinden.
Sinds de archiefschool haar deuren sloot en thans zeker de Ecoie
Non curet scholaris habere in usu muitos libros, nam lectio multorum auctorum,
omnis generis voluminum habet aliquid vagum et instabile. Caccialupis. Tractatus de
modo studendi.
159
des Chartes een ver ideaal is, ziet een ieder, die zich voor het
archivariaat wil bekwamen, zich tegen dezen raad in gedwongen om van
den nood een deugd makend uit een menigte van boeken de ver-
eischte kennis op te diepen. In hooge mate geldt dit voor de hulp
wetenschappen. Al beschijnt immers in Utrecht de kwartslamp van
Opperman's kritisch vernuft nog de echte en onechte charters, de
paleographie, de chronologie en dergelijke zijn ook aan de Universi
teiten geen erge troetelkinderen. In 1939 werden de omstandigheden
voor het vak kerkelijke instellingen verbeterd, daar het dictaat van
Pastoor W. Nolet indertijd op de archiefschool in gebruik, later
wegens herhaaldelijk copieeren door aankomelingen bijna onherkenbaar
geworden, weer in zijn oorspronkelijken vorm werd uitgegeven en
nu bij de studie als leidraad kan dienen.
Voor het onderdeel chronologie was naast de bekende kleine
en groote Grotefend Fruin's Handboek der Chronologie het meest
geraadpleegde studieboek, waarop men later nog herhaaldelijk terug
grijpt bij moeilijkheden met dateeringen. Intusschen beteekende Fruin's
studie het resultaat van veel en moeizaam detailonderzoek met
behulp van anderen in de enthousiaste beginperiode van het ge
ordende Archiefwezen geen eindstreep, veeleer was het een
aansporing tot verder navorschen. Daarom is het verheugend in
het hier boven aangekondigde boek voor een voornaam onderdeel,
waarmede vroeg of laat bijna ieder archivist in Nederland te maken
krijgt, nl. den Utrechtschen heiligenkalender, een aanvulling en cor
rectie op Fruin's arbeid te kunnen vinden.
Weggedoken onder een opschrift, dat volgens den schrijver
eenigszins deed denken aan de gebruikelijke seizoen-opruiming bij
een winkelier in ongeregelde goederen, was deze in helderheid Fruin
verre overtreffende gebruiksaanwijzing tot het hanteeren van den
middeleeuwschen heiligenkalender reeds vroeger in een tijdschrift
verschenen. Onverdiend is het artikel destijd aan de aandacht van
de archiefwereld ontgaan. Opnieuw en onder den meer sprekenden
titel „Studiemateriaal (Heiligen-geographie) voor den middeleeuwschen
kalender van het bisdom Utrecht", is het nu als vijfde opstel in dezen
bundel opgenomen.
De waarde van deze penetrante studie is vooral hierin gelegen,
dat de opbouw van den kalender, het hoe en waarom „ab ovo"
wordt nagegaan en wel speciaal met het oog op degenen, die niet
precies iederen dag „met zoo'n ding in handen zitten" of „met een
„De beteekenis van den middeleeuwschen Heiligenkalender en de kalenders
van Utrecht, Toulouse en van de Karmelieten", Het Boek XXV (1938—1939).