78
79
archiefinspectie met als hoofdtaak t ordenen en beschrijven van de
archieven van gemeenten, waterschappen en veenpolders. Volgens
t werkplan van den Rijksarchivaris werd eerst begonnen met de
bewerking van t archief van een kleine stad, waarna de model
inventaris van een grietenij-archief aan de orde zal komen. Met een
beroep op clemente beoordeeling, in verband met de moeilijkheid
van alle begin, meent de Rijksarchivaris aan t slot van zijn voor
woord te mogen constateeren, dat de heer van Buijtenen vruchtbaar
werk heeft geleverd in het belang van de archivistiek en de Friesche
geschiedschrijving. Laat mij maar dadelijk ter geruststelling verklaren,
dat de heer van Buijtenen zich met groote liefde, toewijding en
nauwkeurigheid van zijn moeilijke taak heeft gekweten.
t M^erk begint met een historische inleiding, waarin achtereen
volgens worden behandeld de naamsafleiding en de oorsprong, de
ontwikkelingsphases van „parochia" tot stadsrechten in 1472, de
samenstelling van het stadsbestuur in den loop der tijden, de ver
houding van kerk en staat tot aan de scheiding tusschen beide in
1796, de zeevaart, die zoozeer 't karakter van de plaats beheerscht,
dat van St. Petri (22 Februari) tot Allerheiligen (1 November) geen
rechtdagen konden worden gehouden, aangezien de geheele magi
straat dan op zee was, de verhouding van 't stadsbestuur tot de
Staten van Friesland, de wijzigingen in de verhoudingen tot 't centraal
gezag tusschen de jaren 1795 tot 1813, de stadsregeering na het
herstel in 1813 en de invloed van het regeeringsregiement van 5
November 1815.
Na deze historische inleiding volgt een hoofdstuk over bewaring
en ordening van t archief, waarin wordt gewezen op de groote
hiaten in oud- en nieuw archief, terwijl wordt medegedeeld, dat voor
t oud archief in den inventaris zelf op grooter schaal toelichtingen
werden aangebracht, dan bij t nieuw archief, bij welk laatste ge
deelte de inventaris van t archief van de gemeente Oldenzaal van
1811—1917, in 1937 bewerkt door den heer B. H. Hommen, secretaris
der gemeente Oldenzaal, werd gevolgd, zij het niet geheel en al op
den voet.
Het bovenvermelde regeeringsregiement van 5 November 1815
bracht, volgens den bewerker, „egn werkelijke vernieuwing te weeg,
„welke I januari 1816 van kracht werd, tijdstip waarop voor Friesland
"de caesuur tusschen oud- en nieuw archief dient te worden aan-
gebracht In een voetnoot wordt hieraan toegevoegd „zulks spreekt
„administratief nog duidelijker bij de plattelandsgemeenten, waar toen
„de van 1811 —1816 tot mairieën versnipperde grietenijen weer in
„den ouden omvang werden hersteld".
Als logisch eindpunt van het nieuw archief is het jaar 1928
genomen, toen het decimale registratuurstelsel van de Vereeniging
van Nederlandsche Gemeenten ter secretarie van Hindeloopen is
ingevoerd. Hier zitten we ineens midden in een veel betwist punt,
n waar moet de grens worden getrokken tusschen den inventaris
van t oud- en dien van 't nieuw archief? Is 1811 juist, is wellicht
1813 juister of is 1816, zooals de bewerker in casu beweert, 't meest
juist? De Handleiding, het veilige baken in zee voor den archivaris,
zegt in par. 51 „bij archieven van openbare besturen is gewoonlijk
„een splitsing in verschillende chronologische afdeelingen noodig;
„bij elke belangrijke verandering in de inrichting van het bestuur
„beginne een nieuwe afdeeling van den inventaris".
In 1811 treedt een algeheele verandering in de bestuursorgani
satie opde leer van de scheiding der machten, de zoogen, triasleer
van Montesquieu wordt hier te lande doorgevoerd met als gevolg,
dat de rechtspraak van schepenen, die leeken waren, overgaat op
ambtenaren o. a. den unus judex, den vrederechter; de rekeningen
worden op nieuwe leest geschoeid nl. voorafgegaan door een raming,
begrooting genaamd; burgerlijke stand-, bevolkings- en militieregisters,'
agenda's van ingekomen- en uitgaande stukken worden naar Fransch
model aangelegd en bijgehouden. Over 1813 zegt de toelichting
op par. 51 van de handleiding: „1813 bracht voorshands niets
„anders te weeg dan dat de prefecten commissarissen-generaal, de
„sousprefecten commissarissen, de maires presidenten of burgemeesters
„en de adjunct-maires vice-burgemeesters werden genoemd, 't Cri
terium voor al of niet begin van een afzonderlijke afdeeling legt
e toelichting bij „de stilzwijgende overname door 't nieuwe bestuur
„van het archief zijner voorgangers en voorzetting der nieuwe admi
nistratie in de oude registers".
In Noord-Brabant werd de grens tusschen oud- en nieuw archief
steeds in 1810') getrokken, in 1924 door mr. J. P. W. A. Smit bij
Vught en in 1926 door mij bij den Dungen nog met een splitsing in
afdeelingen bij de invoering der gemeentewet. Laatstgenoemde split-
sing, die blijkens 't doorloopen in 1851 van notulenboeken en corre-
spondentieregisters, door de administrateurs zelf niet als zoodanig
was aangevoeld, liet ik in 1928 bij den inventaris van St. Oedenrode
vervallen. Ook in Overijssel werd 1811 als scheiding tusschen oud
en nieuw archief genomen in de inventarissen van Oldenzaal, in 1937
respectievelijk bewerkt door den Provincialen inspecteur Dr. W. J.
Formsma en den Gemeentesecretaris B. H. Hommen.
De zuidelijke provincies werden reeds 31 Juli 1810 bij Frankrijk ingelijfd.