26
maatstaf wordt aangelegd voor de vernietiging. Alle archieven ge
nieten gelijke aandacht van de zijde van den provincialen inspecteur.
Dit woord „gelijk" moet hier op dezelfde wijze worden verstaan als
in art. 4 der Grondwet dat luidt: „Allen, die zich op het grondgebied
van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van
persoon en goederen Gelijk wil hier zeggen, in gelijke mate en
derhalve niet evenveel. Immers 't is duidelijk, dat de belangrijkheid
van 't archief, de bekwaamheid van den uitgekozen ordenaar en, in
verband met aan te schaffen materiaal, de kapitaalkracht der betrokken
administratie, een woordje meespreken bij den provincialen inspecteur,
aleer hij zijn medewerking toezegt. Keulen en Aken zijn nu eenmaal
niet op één dag gebouwd en 't is duidelijk, dat men zijn werkkracht
daar 't eerst geeft, waar deze 't meest noodig is en tevens de bij
komstige factoren 't meest welslagen van de onderneming verzekeren.
Over de niet naar de bewaarplaats overgebrachte archieven be
hoeft de provinciale archiefinspecteur zich 't hoofd niet te breken,
't Registratuurs^elsel der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten
verovert langzaam maar zeker alle gemeenten; de 70°/o is reeds
overschreden en de eerste 30°/q zullen ongetwijfeld moeilijker te
werven zijn geweest dan de laatste, nu het een schande gaat worden,
dat men zoo achterlijk is, nog niet bij het Registratuurbureau te zijn
aangesloten. En waar de heer Noordenbos met zijn staf jaarlijks de
aangesloten gemeenten controleert en dan tegelijk op de voor ver
nietiging in aanmerking komende stukken wijst, welke reeds van
meet af als zoodanig met hun vernietigingsjaar te boek staan, kunnen
wij de periode der volgens t registratuurstelsel geordende archieven
rustig voorbijgaan.
Thans zijn we gekomen aan de praktijk der vernietiging. In een
voordracht over vernietiging van archieven, gehouden in October 1940
bij de installatie van de adviescommissie in vernietigingszaken uit de
Vereeniging van Archivarissen, gaf de voorzitter van deze commissie,
|hr. mr. Graswinckel, een tweetal hoofdpunten aan, welke z.i. in acht
genomen moeten worden bij een eventueele vernietiging n.L: „1°. het
op te ruimen archiefgedeelte moet een zoodanigen omvang hebben,
dat het de moeite waard is naar de vernietiging een diepgaand onder
zoek in te stellen en 2°. de vernietiging moet zoodanig beperkt
worden, dat het ontbreken van stukken in een of ander archief bij
een historisch onderzoek later weinig of niet merkbaar is Met het
tweede punt kan ik mij vereenigen, echter niet met het eerste. M.i.
is 't volmaakt onverschillig of van te voren vaststaat, dat veel uit
een serie kan vernietigd worden voor men er toe overgaat die serie
onder handen te nemen. Integendeel, vaak heb ik ondervonden, dat
een serie, waarin maar zeer weinig vernietigbare stukken voorkwamen,
27
voorrang moest hebben boven een andere, waaruit ongetwijfeld veel
meer zou kunnen worden opgeruimd, omdat juist de beschikbare
plaatsruimte voor iedere serie bij logische plaatsing een factor van
t grootste gewicht is. Om een voorbeeld te geven uit mijn eigen
depót ter Provinciale Griffie van Noord-Brabant; 't depót is verdeeld
in 10 afdeeiingen, 5 boven elkaar en telkens 2 achter elkaar gelegen.
In één voordepót staat 't archief van Gedeputeerde Staten van 1851
tot en met 1919, in 't daarachter gelegen depót 't archief van 1920
tot heden van t zelfde College. Dat achterste depót liep oorspron
kelijk van 1914 tot heden, maar t werd te klein. De conclusie lag
voor de hand t archief in 't voorste depót moest zoodanig worden
uitgedund, dat t deel tot 1919, metende 25 strekkende meter, erbij
kon. Nu werd begonnen met de vernietigbare stukken uit te lichten
in t jaar 1900 en 13 jaar moesten worden uitgedund vóór 25 strek
kende meter plaatsruimte was gewonnen. Dit werk vergde 2 jaar
arbeid, want ieder uitgelicht stuk moest zoowel in de agenda als in
den index worden afgeboekt. Ongetwijfeld waren er wel andere
plaatsen, waar in korteren tijd 25 meter plaatsruimte had kunnen
worden vrijgemaakt, maar die plaatsen konden niet worden benut,
wilde de logische groepeering der stukken niet teloor gaan. Ik zou
dus voor 't eerste punt van den heer Graswinckel in de plaats willen
zetten: „Plaatsruimte en beschikbaar opbergmateriaal zijn, met den
tijd voor ordening aangewezen en de aanwezigheid van bruikbaar
personeel, factoren, die bepalen of, en in hoeverre, op een archief
de d aarvoor vastgestelde lijst van vernietigbare stukken zal worden
toegepast".
In de vijf jaar, dat ik, naast mijn werkkring bij de provinciale
archiefinspectie, ter Provinciale Griffie zelf, werkzaam ben, kon in
totaal 15000 kilo overtollig papier worden opgeruimd. De huidige
Griffier der Staten in Noord-Brabant, de heer Cleerdin, die vroeger
zelf met de inspectie der gemeente- en waterschapsarchieven was
belast, staat op 't m.i. juiste standpunt: wat bewaard moet blijven,
goed bewaren, wat administratief en historisch waardeloos is, vernietigen.
Nu nog eenige punten ter overweging aan registratoren, die neiging
gevoelen vernietigbare stukken uit het nieuwe archief hunner gemeente
te gaan lichten. Als ik bij de inspectie van een archief op plaatsgebrek
stuit, kan gewoonlijk in een paar uur tijds veel ruimte worden vrij
gemaakt door op te ruimen
1°. de processen-verbaal van kasopneming ouder dan 10 jaar, de
ontvangersboeken en maandstaten van ontvangsten en uitgaven ouder
dan 30 jaar;
alle stukken van bevelschriften.
2°. de belastingstukken behalve de kohieren ouder dan 3 jaar;