22 of niet reeds in eenige bewaarplaats overgebracht, voor vernietiging of vervreemding in aanmerking kunnen komen". De voorsteller van dit artikel was de toenmalige Rijksarchivaris in Noord-Brabant Mr. Ebell, die zijn voorstel aldus toelichtte: a. „De wet, die zorgen wil voor een goede bewaring van archiefbescheiden, moet ook de mogelijkheid openstellen, dat sommige dezer bescheiden, welke niet noodig geoordeeld worden langer dan zekeren tijd bewaard te worden, na dat tijdsverloop uit een archief kunnen worden verwijderd met ontneming van de hoedanigheid van archiefstuk. b. Een algemeene maatregel van bestuur kan dan regelen, in welke gevallen en op welke wijze dit zal geschieden door vast te stellen 1°. welke autoriteit te beslissen heeft over het al of niet voor vernietiging vatbaar zijn der stukken; 2°. op welke wijze wordt vastgesteld, welke stukken na verloop van zekeren, nader aan te duiden tijd blijvend uit de archieven kunnen worden verwijderd; 3°. wat onder vernietiging als, of ontneming van de hoedanig heid van, archiefstuk valt te verstaan, hoe zij zal plaats hebben en welke voorzorgsmaatregelen daarbij nog in acht te nemen waren; en eventueel 4°. aan welke regelen of beginselen iedere soort van stukken moet getoetst worden om op de lijst van voor vernietiging vatbare stukken te worden geplaatst. De wijziging van 1928 in artikel 5 betreft slechts de bijvoeging van de woorden „of vervreemding". Hiertegen sprak mr. Ebell zich uit in 't archievenblad, daar, volgens hem, met vernietigen niet t stoffelijk vernietigen van het papier maar alleen de vernietiging van de bestemming van het stuk als archiefstuk werd bedoeld en der halve slechts het stuk papier en niet het archiefstuk zelf kon ver vreemd worden. De wetgever echter heeft met de toevoeging van de woorden „of vervreemding uitgemaakt dat stoffelijke vernietiging en stoffelijke vervreemding bedoeld zijn. Door te erkennen, dat archiefstukken vervreemd kunnen worden, heeft de wetgever erkend, dat zij geen zaken buiten den handel zijn. Wel zijn zij voor den pu- blieken dienst bestemd en die bestemming brengt een aanzienlijke beperking van 't eigendomsrecht mee, ja bijkans tijdelijke opheffing van dat eigendomsrecht. Archieven kunnen meermalen van eigenaar wisselen, zonder dat zij daarvoor aan den publieken dienst worden onttrokken en zonder dat zij ophouden archivalia te zijn. Dit is met vanzelf sprekend zooals men, oppervlakkig oordeelende, zou kunnen meenen. In Engeland bijvoorbeeld geldt nog de regel, dat een archief- 23 stuk, eenmaal van zijn fonds afgedwaald, ook al komt 't later door schenking of aankoop weer bij dat fonds terug, daarmee niet meer mag worden vereenigd. Zulk een stuk wordt daar te lande naar een bibliotheek verbannen, zoodat het wel niet stoffelijk vernietigd is, maar toch verder geen bewijskracht meer bezit. De algemeene maatregel van bestuur, bij artikel 5 der archiefwet geëischt, kwam in 1919 tot stand en werd in 1929 eenigszins uitge breid in verband met de bovenbesproken opneming van de woorden „of vervreemding" in artikel 5 der archiefwet. Artikelen 1, 3, 4 en 5 stellen respectievelijk voor 't Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap vast, dat in hun archief- depots tot vernietiging van archiefstukken alleen mag worden over gegaan, ofwel als die stukken voorkomen op de van wege bepaalde ministers vast te stellen lijsten van voor vernietiging in aanmerking komende stukken, ofwel met speciale machtiging van dezelfde ministers, gehoord den beheerder van het betreffende depot en be paalde deskundigen, n.l. soms den Rijksarchivaris in de provincie, soms den Algemeenen Rijksarchivaris. Voor de Rijksarchieven bestaan slechts partieele lijsten n.l. be treffende de nieuwe rechterlijke archieven in strafzaken, vastgesteld bij beschikking van de Ministers van Justitie en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 30 Januari 1936. Daar zal dus practisch de Algemeene Rijksarchivaris vaak bij de vernietiging gehoord moeten worden. De tegenwoordige Algemeene Rijksarchivaris, Mr. Bijlsma, heeft zich een paar jaar geleden tot de Vereeniging van Archivarissen gewend om hem een commissie van advies in vernietigingszaken terzijde te stellen, hetgeen 't vorig jaar is geschied. In deze com missie hebben zitting3 Rijksarchivarissen, waarvan 2 tevens Prov. Inspecteur zijn, benevens één gemeentearchivaris en één waterschaps archief deskundige. Voor de Provinciale archieven stelde de Minister van Binnen- Zaken reeds bij circulaire van 31 December 1896 een lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken vast. Zij werd gewijzigd in 1905 en 1910 en laatstelijk bij circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 22 December 1928 opnieuw vastgesteld. Deze lijst voldoet niet meer aan de eischen der praktijk. De systematiek ervan werd door onzen collega uit Groningen, den heer Berkenvelder, in 't Novembernummer van 1939 van 't Maandblad „Gemeentelijke Documentatie en Secretarie-organisatie" aan die van de overeenkomstige lijst der gemeentearchieven getoetst en er zijn plannen gemaakt om tot herziening te geraken, welke door den oorlog tijdelijk moesten worden gestaakt. Voor de Gemeentearchieven werd voor 't eerst een lijst van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1942 | | pagina 15