148 exact en nauwkeurig werkte, moet er ons dan maar het beste van doen hopen. De eisch van betrouwbaarheid sluit waardeering voor „een zekeren artistieken inslag" niet uit. De Rotterdamsche Groenewegen's zijn er een voorbeeld van, hoe schoonheid en betrouwbaarheid hand aan hand kunnen gaan. Iedere collectie zal daarvan trouwens tallooze specima bevatten. De ware kunstenaar levert een document van de sfeer, waarin hij het stadsbeeld heeft gezien. Maar ook wanneer die sfeer ontbreekt, zelfs wanneer de afbeelding iedere artistieke waarde mist, kan zij documentaire beteekenis hebben. Waar voor vele moderne kunstenaars artistiek synoniem is met onwezenlijk en vaag, zal de beheerder van een topografischen atlas dat soort artisticiteit graag voor een nuchtere, maar eerlijke en nauwkeurige afbeelding prijs geven. Kunstzinnige fotografen gaan bij voorkeur op jacht bij mist en sneeuw, maar op de simpelste architectonische vraag geeft hun werk vaak geen antwoord. Meermalen is het voorgekomen, dat een serie foei-leelijke bestratingsfoto's een gedupeerd eigenaar hielp aan een afbeelding van zijn verwoest pand, waaraan kunstenaars en pretentieuse fotografen steeds waren voorbij gegaan. De eisch van „een zekeren artistieken inslag", hoe bescheiden ook, mag voor een topografischen atlas dan ook zeker niet worden gesteld. Hoeveel sluit men dan immers niet uit. Bouwkundige teeke- ningen en reproducties daarvan, allerlei reclame-materiaal, vooral van ouderen datum, technische foto's en een groot aantal persfoto's. Wie een blik slaat in de Rotterdamsche „gruwelkamer", laten wij zeggen bij de afbeeldingen van het Hofplein, vindt daar ontwerpen voor de verschillende Hofpleinplannen, foto's betreffende de afgraving, de sloop van de Delftsche Poort, verkeersstagnaties enz. bijeen,' waaraan niets kunstzinnigs valt te bespeuren. Maar tezamen geven zij een kostelijk beeld van de gedaanteverwisselingen, die men in den loop der jaren het Hofplein heeft doen of heeft willen doen ondergaan. Een beheerder van „een echt prentenkabinet" mag bij het door zien van de Rotterdamsche portefeuilles huiveren en griezelen zooveel hij wil, maar dat heeft hij dan aan zich zelf te wijten. Een topo grafische atlas is immers geen kijkspel. Men moet daarheen gaan met bepaalde vragen en daarop moet de verzameling antwoord kunnen geven, hoe uiteenloopend die vragen ook zijn. Het zal stellig de populariteit van den atlas verhoogen, wanneer hij veel materiaal bevat, dat zich leent tot het organiseeren van exposities, maar dit is tenslotte van secundair belang. Ook wanneer na verloop van tijd het houden van tentoonstellingen weer uit de 149 mode zal zijn, zullen er menschen in de voormalige stad op oculaire inspectie willen gaan, omdat hen het stadsbeeld in het algemeen of een bepaald pand, een architectonisch detail of landelijk schoon uit den omtrek interesseert. Wanneer men een topografischen atlas niet beschouwt als een „kunstkabinet", maar als een vraagbaak, als een informatiebron, volgt daaruit, dat hij nooit genoeg kan bevatten. Men kan immers niet voorzien, welke inlichtingen hij in den loop der jaren zal moeten geven. „Kaf van het koren scheiden wordt in dat geval een hachelijk bedrijf, dat men veiliger achterwege kan laten. Feitelijk mag men alleen een slechte afbeelding uitschieten, wanneer er een geheel of nagenoeg gelijke betere voorstelling aanwezig is. Een unicum mag nooit verwijderd worden, zelfs niet als het staat afgedrukt op een „sigarenzakje Het bezwaar van Dr. Baart de la Faille tegen het bewaren van uit finantieel oogpunt waardeloos materiaal bij kostbare prenten kan ik geenszins deelen. De portefeuilles van een topografischen atlas dienen immers alleen tot berging en niet om door kunstminnaars doorgebladerd te worden. Wat gaat het den archiefbezoeker aan, wien op zijn verzoek werk van Langendiik of Mastenbroek wordt voorgelegd, of deze teekeningen in het depót rusten tusschen optica- prenten en reproducties uit „Groot Rotterdam De hooge eischen, aan de volledigheid gesteld, brengen mee, dat men met de opname van losse reproducties alleen nog met tevreden mag zijn. Hoeveel afbeeldingen komen er niet voor in gedenkboeken, tijdschriften en andere werken, die later voor den een of ander van belang kunnen zijn, maar die worden vergeten, wanneer zij niet op de juiste plaats worden beschreven? Ieder z.g. „boekprentje" krijgt dan ook een fiche in het kaartsysteem van den Rotterdamschen topografischen atlas. De afbeelding wordt behandeld als een nummer uit de verzameling, met dit geringe verschil, dat het fiche verwijst naar een boek en bladzijde in plaats van naar een portefeuille. Het spreekt vanzelf, dat een kaartsysteem op die wijze snel uit dijt. Afgezien van de oude kern der verzameling, waarvan G. van Reyn tusschen 1868 en 1880 een catalogus uitgaf onder den naam „Rotero- damum Illustratum", bevat het kaartsysteem thans vele duizenden fiches. Er is natuurlijk geen sprake van, dat men dat alles zou kunnen gaan afdrukken. Het zou een onuitvoerbaar en onbetaalbaar werk zijn. Wilde de beheerder van den Rotterdamschen atlas een vervolg doen verschijnen op „Roterodamum Illustratum dan zou ook hij „na rijp beraad" moeten besluiten om minstens driekwart te laten vervallen of zeer globaal samen te vatten.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 21