146 Hem, toen hij als kerkvoogd kort na de voltooiing der restauratie de Nederl. Oudheidkundige Bond in de mooie kerk, die in het dorpsbeeld zoo n overheerschende plaats inneemt, mocht rondleiden. Blijkens de talrijke studiën, die in de volgende jaren verschenen, hield hij zich verder bezig met de geschiedenis van kerkelijke verhoudingen, van de waterstaatstoestanden en van het maatschappelijk leven in westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen en van de Hugenooten in het Rijselsche. Van deze studiën noemen wij hier slechts zijn werkje over „De Belgische aanvallen op westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in 1830 en 1831"; zijn uitgave van de registers van lidmaten van de Waalsche kerk in Cadzand en van de Protestantsche kerken in Rijsel in de Proceedings van de The Huguenot Society te Londen, (die hem daarop uit erkenning van zijn verdiensten tot eerelid van haar vereeniging maakte); de vier boekjes over de hofsteden en hun bewoners in Cadzand en de omgeving van deze plaats; de werkjes „Uit het leven van den Cadzand- schen landbouwer (5 deeltjes), en „De Cadzandsche boerenkeuken". De onderscheiding in 1937 als officier in de orde van de Oranje- Nassau was hier zeker verdiend. Sedert 1935 werd zijn gezondheidstoestand minder goed en in 1938 vond ik hem bij onze laatste ontmoeting sterk achteruitgegaan. Toch bleef hij geregeld doorwerken; in 1938 verscheen zijn opstel „Bij dragen tot de geschiedenis der Hervorming in Deventer", dat gegrond was op zijn oude Deventer aanteekeningen, in 1939 zijn artikel „Uit de Geschiedenis van de Consistoriale Kerk van Sluis", in 1940 en kort na zijn overlijden zijn opstellen over de emigratie der Salzburgers in 1732 naar westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. Den 9en Mei 1940, den dag vóór den oorlog, had hij het ongeluk zijn linkerbeen te breken en werd hij op het ziekbed geworpen. De smartelijke gebeurtenissen van de volgende maanden zijn gelukkig wat langs hem heen gegaan, al bleef hij helder van geest. Het plan naar een ziekenhuis te gaan moest echer door de omstandigheden op gegeven worden. Toch heeft hij de illusie gehad, schreef mij een familielid, nog eens zoover te zullen herstellen, dat hij weder aan tafel zou kunnen zitten en wat anders zou kunnen doen dan alleen lezen. Zoover is het echter niet mogen komen. Den 20en November overleed hij na een ziekbed van ruim 6 maanden. Bij den plechtigen rouwdienst in zijn kerk, die bijna geheel gevuld was, bleek welk een plaats De Hullu in Cadzand en omgeving ingenomen had. In de tal rijke geschriften, die hij nagelaten heeft, zal zijn naam vooral in westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen nog lang blijven voortleven. P. A. MEILINK. 147 De Lof van de Gruwelkamer. Het is geen toeval, dat deze Erasmiaansche paradox aan een Rotterdamsche pen ontvloeit. Het verdwijnen van de Rotterdamsche binnenstad en de dientengevolge uitzonderlijke vraag naar afbeel dingen van den ouden toestand van het verwoeste gebied brachten mij tot een inzicht aangaande topografische verzamelingen, dat aan merkelijk afwijkt van de opvatting, door Drs. Baart de la Faille in zijn recensie van den Zeeuwschen catalogus uitgesproken De formuleering van de eischen, die hij aan een dergelijke collectie stelt, heeft zijn kritiek verheven tot een algemeene be schouwing over topografische verzamelingen, zooals er in ons blad aan deze troetelkinderen der archivisten tot dusver geen was gewijd. Een woord van waardeering en dankbaarheid voor het overdenken van de problemen, waarvoor iedere beheerder van een topografischen atlas komt te staan, dient dan ook aan een aanval op zijn conclusies vooraf te gaan. En tevens een waarschuwing, dat men het volgende niet peschouwe als een uiting van oorlogspsychose. Het is geenszins mijn bedoeling om vrees aan te jagen met de bedreiging, dat ook andere steden in de komende maanden tot puin kunnen vergaan. Ik wil er alleen op wijzen, dat over honderd jaar van het tegenwoordige stadsbeeld weinig meer over zal zijn en dat wij geen middel mogen verzuimen om te bevorderen, dat het nageslacht de huidige stad dan zoo volledig mogelijk zal kennen, in haar schoonheid en fleur, maar ook in haar grauwheid en armoe. Drs. Baart de la Faille maakt er Dr. Unger een verwijt van, dat deze in zijn inleiding geen rekenschap geeft van zijn denkbeelden over de taak van den topografischen atlas in dezen tijd. De recensent gaat dan over tot een bespreking van wat volgens hem wel en niet dient opgenomen te worden, maar een omschrijving van het doel van den atlas geeft hij evenmin als de archivaris van Middelburg. Veel woorden zijn daar trouwens niet voor noodig. De eenige reden van zijn bestaan en van de gebruikelijke vergroeiing met de archieven is documentatie. Zooals de rekening van een bouwwerk het document is van de gemaakte kosten, zoo is een teekenmg dat van het uiterlijk aanzien, wanneer zij tenminste juist is. Betrouwbaarheid is feitelijk het eenige criterium, waarnaar men zich bij de opname zou moeten richten. Alleen komt men met dat criterium niet ver bij afbeeldingen van verdwenen stadsdeelen, wan neer er geen controle-materiaal aanwezig is. De zekerheid, dat men vroeger, uitgezonderd in de romantische periode, over het algemeen l) Nederl. Archievenblad, ig. 48, blz. 100.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 20