58 59 Het „klapperen" van archivalia. Verder citeeren lijkt ons overbodig; naar wij vernemen, hebben de meeste archiefbeheerders een exemplaar van bovengenoemde aflevering ontvangenvoor diegenen onder onze ambtegenooten, die nog geen kennis van het artikel hebben genomen, is het aangehaalde voldoende, om hen te doen beseffen, dat hier bepaalde grieven worden geventileerd op een wijze, die minder geschikt lijkt, om een voor minnelijk overleg gunstige sfeer te scheppen. Nu zou de heer Pama hierop kunnen antwoorden, dat een requi sitoir een krachtige taal vereischt, maar ook dan nog mag de in gebreke gestelde partij verlangen, dat de aanklager zich ter dege op de hoogte heeft gesteld, niet slechts van de gegrondheid der klachten, maar ook van de indentiteit der instantie, welke eventueel voor het verzuim aansprakelijk gesteld zou moeten worden. Het wil den schrijver van deze regelen voorkomen, dat de hoofd redacteur van „Sibbe" zich dit laatste niet goed voor oogen heeft gesteld. Hij durft dit met te meer vrijmoedigheid constateeren, over tuigd als hij is, dat de hartekreet der sibbekundigeri het door hem beheerde archief niet raakt, omdat alle vragen van genealogischen aard daar grondig, zakelijk en spoedig plegen beantwoord te worden. Maar hij is er zich evenzeer van bewust, niet de minste reden te hebben, om zich hierop te laten voorstaan, omdat het Rotterdamsche archief in dit opzicht bevoorrecht is. Het beschikt n.l, niet slechts over een archivalisch geschoold ambtenaar, die zich desnoods geheel aan genealogische werkzaamheden kan wijden, maar tevens over zeer uitgebreide klappers, niet alleen op de z.g. retroacta van den Burgerlijken Stand, maar ook op belangrijke gedeelten van het schepen en het notarieele archief en op dat van de Weeskamer, die ge noemden ambtenaar in staat stellen, de gestelde vragen snel en vaak afdoend te beantwoorden. En dit indiceeringswerk wordt nog dagelijks door een gansche staf van z.g. werklooze hoofdarbeiders onder zijn leiding voortgezet. Anderzijds weet hij evenzeer, dat vele archieven te kampen hebben met een tekort aan personeel en ontoereikendheid of zelfs geheele afwezigheid van behoorlijke indices, terwijl het tewerkstellen van werkloozen afstuit op de onmogelijkheid, om een werkkracht voor het controleeren van hun arbeid vrij te maken. De bezuinigingen, die niet in de laatste plaats bij Rijks- en Gemeentearchieven sedert 1930 jaarlijks „drastischer" zijn toegepast, hebben niet slechts tot gevolg gehad, dat het eigenlijke werk van den wetenschappelijk opgeleiden archivaris, de inventariseeringsarbeid, als de blauwe vogel van het geluk naar onbereikbare verten teruggewiekt is, maar tevens, dat de arme, bijgestaan door den enkeling, die hem van zijn geslonken staf is overgebleven, zich door een rijstebreiberg van administratieve paperassen en zich dagelijks opstapelende brieven moet trachten heen te eten en dan bovendien nog ten allen tijde met een vriendelijk gezicht klaar moet staan, om bezoekers met raad en daad te helpen. Dat een archivaris, die zich in zulk een precaire positie bevindt, de briefschrijvers wel eens moet afschepen en er zelfs in arren moede toe komt, formulieren te laten drukken, om den correspondenten het „non possumus" duidelijk te maken is waarlijk niet te ver wonderen. Hun zulks te verwijten moet echter onbillijk genoemd worden: herstel van de personeelsbezetting van vóór de crisis, zoo mogelijk zelfs uitbreiding daarvan met het oog op de te voorziene aanwas der sibbekundige exploraties in de naaste toekomst, dit alleen zou het door den heer Pama aan de orde gestelde probleem nader tot een oplossing kunnen brengen. Als, wat over en weer te berde is gebracht, binnen afzienbaren tijd tot dit resultaat mocht lijden, dan heeft de heer Pama de knuppel, hoewel verkeerd gemikt, niet tevergeefs in dit hoenderhok geworpen. In no. 4 van „Sibbe" preciseert de heer PAMA zijn grieven. In mijne bespreking van den inventaris van het archief der Haagsche Weeskamer van den heer F. G van der Meer van Kuffeler (Nederl. Archievenblad 1938/1939, blz. 172) beloofde ik t.z.t. eene bespreking te wijden aan het vervaardigen van indices. Bij dezen los ik deze belofte in. Eene der tijdroovendste, maar tevens nuttigste werkzaamheden der archivarissen en hun personeel is het vervaardigen van klappers (indices) op onder hun beheer gestelde archiefstukken. De „Handleiding" behandelt dit onderwerp in de paragraphen 81 en 82, maar heeft hier uitsluitend op het oog het vervaardigen van klappers op inventarissen en regestenlijsten niet op archiefstuk ken zelve. In den tegenwoordigen tijd meer nog dan in „normale" tijden bewijzen de in vele archiefdepóts reeds voorhanden klappers op de z.g. retro-acta van den Burgerlijken Stand onschatbare diensten en gelukkig is de archivaris, die kan verklaren, dat op alle onder zijn beheer gestelde oude doop-, trouw- en begraafregisters deugdelijke, moderne klappers zijn vervaardigd. Dat dit te Dordrecht reeds het geval is, kan ik helaas nog niet verklaren, maar wel, dat het er aardig op begint te lijken: voor de

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 2