Ook zou ik graag zien, dat op de wijze van Petii's Repertorium
of het nieuwe Repertorium van den Nederlandschen Oudheidkundigen
Bond, vooraan een lijst verscheen van de belangrijkste werken die
steeds worden aangehaald, en deze lijst daarom met groote zorg
werd bewerkt, vooral wanneer er verschillende drukken van zulk een
werk bestaan. Ik denk ook aan het Repertorium van Van Beresteiin
voor genealogie 1933, waar zelfs de allermeest aangehaalde titels
nog extra op een los blaadje voorin worden vermeld, wat een ideaal
systeem in de dagelijksche praktijk blijkt te zijn. Dr, Unger, die
overal zeer beknopt is en daardoor in twee deeltjes een groote
verzameling kaarten en platen heeft weten te beschrijven, geeft in
de Inleiding van deel II wel de titels van enkele werken, maar wie
bekend is met de verschillende uitgevers en den tijd waarin zij
leefden, zal geen genoegen nemen met de algemeene tijdsaanduiding
der werken in die Inleiding genoemd.
100
Omstreeks 1880 begint de etskunst meer op te komen en zoo
is het mogelijk dikwijls voor bescheiden prijs, gevoelige en tegelijk
topografisch juiste afbeeldingen te krijgen van wat ik daar noemde
mooie hoekjes, die door de 18e eeuwsche teekenaars weinig of niet
in beeld werden gebracht, omdat de verzamelaars ze niet begeerden,
en die toch evenals nu nog, bestonden. Topografisch juist met zekeren
artistieken inslag, dat is wellicht een goed criterium, waardoor ver
meden wordt, dat een Atlas tegelijk rommelkamer wordt. Ik geloof
dat Dr. Unger het zoo ook ongeveer heeft aangevoeld.
Ditzelfde criterium kan dan gelden bij prentbriefkaarten, die, als
zijnde reproducties, wellicht in Zeeland niet opzettelijk zijn verzameld,
behalve dan circa 1900, zooals uit no. 1 van den catalogus blijkt.
Dezer dagen vernam ik uit den mond van een oud-bibliothecaris,
dat naar zijn oordeel de meeste, vooral oudste prentbriefkaarten op
hetzelfde neerkomen, precies zooals ik dikwijls gevoel ten opzichte
van de 18e eeuwsche teekeningen, die van elk dorp, de kerk en
het recht- of raadhuis afbeelden, maar zelden die mooie schilder
achtige hoekjes, die een artistiek fotograaf van heden weet uit te
kiezen, nog liever een modern etser of maker van houtsneden.
Ook hier zal zulk een kaart wellicht opwekken, om een goede
foto te krijgen. Wel kan men desnoods in een afzonderlijke ver
zameling prentbriefkaarten bijeen brengen, waardoor vanzelf geken
merkt wordt, dat dit geen eerste- of tweede-rangs informatiebron
is, maar wel een uiterst nuttige. Prentbriefkaarten in massa te be
waren bij de overige platen met zekere artistieke waarde lijkt mij
niet juist, al heeft het bezwaren, dat dan niet alle afbeeldingen van
hetzelfde gebouw of dezelfde straat bij elkaar worden bewaard.
Een topografische atlas moet voor den beheerder van een echt
prentenkabinet, waar in de eerste plaats de kunst gediend en geëerd
wordt, geen gruwelkamer lijken wanneer hij op bezoek komt.
Ik meen deze losse gedachten bij het verschijnen van een be
langrijken catalogus eens aan mijn ambtgenooten te moeten voorleggen,
er aan toevoegend, dat reproducties zich in het algemeen niet goed
leenen om opnieuw in een boek of plaatwerk gereproduceerd te
worden, al heb ik wel verkleinde opnamen gezien van gereproduceerde
etsen, die uitstekend als vignetten dienst kunnen doen in een weldra
verschijnend rijk geïllustreerd boekwerk.
Na deze algemeene opmerkingen en ontboezemingen zou ik tot
detail-opmerkingen over moeten gaan, maar ik ben van oordeel, dat
wanneer een ambtgenoot met een tusschenruimte van 9 jaren zijn
programma uitvoert, door ons in 1931 eerst een voortreffelijken cata
logus van de gedrukte kaarten te geven, daarbij ernstig rekening
101
houdend met opmerkingen over vroeger verschenen catalogi, en
daarna volgens hetzelfde beproefde systeem den catalogus der topo
grafische prenten en teekeningen, dat het aandragen van opgemerkte
drukfeilen in het openbaar dan geen bewijs van hulde is.
Moest ik een opmerking maken, beter gezegd een wensch uit
spreken, dan zou ik bij een volgend deel III Historie en leven, zeden
en gewoonten, of deel IV, Portretten en personalia, ons beloofd in
den Inleiding op deel I, er op willen aandringen bij elke beschrijving
meer van alinea's gebruik te maken en van een verschillend letter
type, zooals de Waard in 1916 deed: dit leest prettiger, zooals ook
blijkt bij herhaalde raadpleging van d' Ailly's Catalogus, van Amster-
damsche plattegronden 1934.
Juist omdat in beide deelen zooveel namen van bekende uit
gevers, drukkers en graveurs worden genoemd, ten overvloede her
haald in goede indices, bieden die namen zeker houvast aan bij de
dateering, al is dit steeds een zeer betrekkelijk criterium voor de
dateering van de voorstelling zelve.
Wat in dit opzicht de kaarten betreft, behoef ik mijn denk
beelden niet nader uiteen te zetten, maar kan verwijzen naar mijn
juist tot bijzonderheden afdalende, echter zeer waardeerende be
spreking van A. E. d' Ailly's Catalogus van Amsterdamsche platte
gronden 1934,waar ook vrijwel uitsluitend gedrukte stukken worden
behandeld, met al de moeilijkheden daaraan verbonden, aldaar voet
angels en klemmen genoemd.
Wat ik toen schreef over den toon aangeven door de Amster
damsche uitgevers en plaatsnijders ook op het gebied van kaarten
Ned. Archievenblad 1933/'34, blz. 265 271.