98 99 Natuurlijk heeft men voor een onderzoek detailkaarten noodig, waartoe het alfabet altijd zeer gemakkelijk is, daarnaast de alge- meene Noordhollandsche, die bijeen liggen, en dan nog de kaarten der groote water- en dijkgraafschappen, die elk ook weer alfabetisch zijn gerangschikt. Aangezien de grenzen dier groote afdeelingen vaak zeer be trekkelijk zijn, lijkt het mij in de praktijk geen groot voordeel, alle detailkaarten geografisch samen te persen in elk van die grootere gebieden, omdat een onderzoeker herhaaldelijk over de grenzen van zulk een grooter gebied zijn onderzoekingen moet uitstrekken en dus weer een andere portefeuille of reeks van portefeuilles moet raadplegen. Wat in het klein voor kaarten geldt, wier aantal geringer is, zij het dat de formaten gewoonlijk weer grooter zijn, geldt in het groot voor platen, geteekende en gedrukte bedoel ik ik vermoed, dat elk gewest en elke stad zoozeer eigen eischen heeft door de geografische gesteldheid zooals bijv. Zeeland, dat een algemeene regel eerder remmend dan bevruchtend werkt. Daarom kan dit vraag stuk telkens weer opnieuw te berde worden gebracht bij de be spreking van een nieuwen catalogus en krijgen we al doende een ideaal systeem, mits dit rekbaar is en niet star. Alvorens ik detailopmerkingen maak, voorzoover die bij Dr. Unger van belang zouden zijn, meen ik dat de bewerker in zijn nu uiterst sobere Inleiding ons zijn denkbeelden had moeten ontvouwen, hoe hij zich voor dezen tijd de taak denkt van den platenatlas en van' den inhoud, m. a. w. wat wel en wat niet moet worden opgenomen. Wel deelt hij mede, dat hij na rijp beraad besloot, de ontelbare reproducties van foto's in moderne periodieken en boekwerken ver schenen, niet op te nemen, als een rudis indigestague moles, en verwijst naar Zeeland in Beeld en dergelijke werken. Is dus zijn bedoeling van een bepaald aardig hoekje wel een foto op te nemen, maar niet een reproductie? Maar als dit hoekje nu geheel verdwenen is, bijvoorbeeld doordat het ten offer gevallen is aan den Moloch dien wij verkeer noemen? Dan is een foto niet meer te nemen. In het algemeen ben ik zelf ook huiverig, in den Provincialen Atlas van kaarten en platen, eigendom van de Provincie Noordholland maar op het Rijksarchief te Haarlem bewaard, reproducties op te nemen, maar wanneer die mij opmerkzaam maken op iets bijzonders, dat nog niet in den Alias vertegenwoordigd is, laat ik het rustig liggen, op hoop van zegen dat ik een goede prent of foto er van kan krijgen; vergis ik mij niet, dan deed Professor Martin hetzelfde voor de verzameling reproducties in het Mauritshuis. Een zorgvuldig be- heerder moet wel het kaf van het koren scheiden anders krijgt men iets zooals in de toch beroemde verzameling van wijlen Bodel Nijenhuis, waar na diens dood zelfs prullige prenten op sigarenzakjes te voor schijn kwamen. Vgl. W. N. Du Rieu. Levenschets van J. T. Bodel Niienhuis inLevensberichten van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden 1872/73, over den ontzettenden omvang van B's. ver zamelingen, omdat de warme liefhebber zich nooit grenzen had gesteld. Overdruk blz. 19. Ik vraag mij meermalen af, of niet een, zij het elementaire, artistieke waarde aanwezig moet zijn, al willen Gedeputeerde Staten hier beslist niet, dat hooge prijzen voor oude teekeningen worden besteed, omdat de Atlas geen kunstkabinet, maar een topografische atlas moet zijn. Voor den tijd vóór ongeveer 1850 kan men zeggen, dat veel dat in teekening en ook in prent is overgeleverd, aan zekere eischen voldoet, maar daarna gaat het vaak bergafwaarts. De Nederlandsche Etsclub, 1885 opgericht, is 1895 ontbonden, toen men meende, meer belangstelling voor prentkunst te hebben in het leven geroepen. Vgl. S. Mouliin. „De lithografische prentkunst" Amsterdam 1918, blz. 61. Vgl. ook het korte maar zeer leerrijke overzicht over onze etskunst door den specialen kenner Ph. Zilcken in: Eene Halve Eeuw 1848—1898. Hist. Gedenkboek uitgegeven door Het Nieuws van den Dag Amsterdam 1898, II, blz. 187—196, waar op blz. 188 het woord van een bekend kunstkenner wordt aangehaald: „het is met etsen tegenwoordig niet meer bij te houden". Vgl. ook Over etsen, litho's en teekeningen, de in 1905 gebundelde kritieken van Jan Veth, Hollandsche teeker aai s van dezen tijd, Amsterdam 1905 en de geraadpleegde bronnen door Mej. G, H. Marius voor haar: De Hollandsche schilderkunst in de negentiende eeuw, 2e druk, 's-Gravenhage 1920. Zilcken wijst er n.l. op, dat de moderne Hol landsche etskunst innig verbonden is met de schilderkunst. Het blijkt nu af en toe zelfs mogelijk, van die schilders schetsen te verwerven, die topografisch zeer goed zijn en een sieraad voor den Atlas vormen. Dat zulke schetsen ook technisch zeer goed kunnen zijn, bewijzen de teekeningen, van den thans blinden H. Heuff, (vgl. Unger no. 1946 en 1976), die in zijn jonge jaren begonnen is als opzichter bij den Rijks Waterstaat. Ook Tholen is bekend om zijn juiste teekeningen bijv. van schepen en hun tuigage. Vgl. APlasschaert, A/Ac/eEeuwsche Hollandsche schilderkunst, Wereldbibliotheek Amsterdam (1909), blz. 210. Nu er zooveel belangstelling bestaat voor het boerenbedrijf, zijn technisch juiste afbeeldingen van boerderijen zeker niet misplaatst, vooral van de oudere met trapgeveltjes, hoe zeldzaam dan ook. Hier heeft het spiedend oog der kunstenaars dingen afgebeeld, die maar al te vaak zijn verdwenen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 22