76
van bisschop Hartbert, dl. I, nr. 395. Alle andere bezwaren, door
Oppermann tegen de echtheid ingebracht, laat hij onbesproken.
Overigens zou de argeloze gebruiker wel zeer dwalen, indien
hij meende, dat de stukken, waarmee de kritiek zich tot nu toe niet
heeft bezig gehouden, zonder meer vertrouwen verdienen. De over
levering van de Vlaamse kloosters Duins en Ter Does b.v. behoeft
dringend een onderzoek; van de stukken nr. 615, 671, 768 en 790
voor Duins en 987 voor Ter Does H. had wel mogen aantekenen,
dat ze alle gelijkluidend zijn waarin de bisschop zich het gezag
van den paus aanmatigt, kan men al dadelijk zeggen dat ze vals
zijn. En de vier stukken van bisschop Otto voor Duins van Maart
en Mei 1221, nr. 693 696, alle betreffende gedeeltelijk dezelfde
tienden en alle .oorspronkelijk", zijn toch stellig ook niet in orde.
Hoogst bedenkelijk is ook nr. 670 van Oostbroek, met zijn twee
arenga's, zijn onregelmatig eschatocol en zijn zeer scherpe tegen
den proost gerichte bepalingen. Van de Utrechtse kapittels is het
vooral St. Pieter, welks oorkonden nu en dan argwaan wekken.
Nr. 833, een pachtcontract van St. Pieter, dreigt met ongehoord
krasse maatregelen tegen wanbetalende pachters, die in geen echt
stuk gestaan kunnen hebben. Deze voorbeelden zijn bij onderzoek
stellig te vermenigvuldigen. Over de belangrijke Emmerikse stads
rechten (nr. 855 en 856) en vele andere stukken mogen wij een ver
handeling van Oppermann tegemoet zien.
Mankeert er wat aan de toelichting, de teksten zullen dan toch
zeker onberispelijk zijn! Ziehier een paar bevindingen. Toevallig had
ik gelegenheid nr. 1193 te collationeren, de merkwaardige institucio
van het Deventerse komariregilde van het jaar 1249. Zij is overgeleverd,
niet zoals H. opgeeft in „afschrift uit de 14e eeuw", maar in de
vorm van een perkamenten rotulus, die alle kentekenen vertoont van
inderdaad in 1249 beschreven te zijn1). Ik lees in dit stuk o. a., na
de bepaling omtrent de toetredingsgelden Item si aliquis alicui contra-
diderit, de quo querela facta est, ius predictum perdet antequam solverit,
versta: wanneer een gildebroeder aan iemand ondeugdelijke koop
waar levert, zodat de koper zich met reden over het geleverde
beklaagt, dan verliest de verkoper zijn gilderecht, tenzij hij opnieuw
77
betaalt, nl. het entreegeld van het gilde, 2 mark sterling. H. heeft
in plaats van contradideritrediderit, wat het geheel onverstaanbaar
maakt. Verderop is sprake van de wijze, waarop de gildebroeders
hun optreden op de markt (te Deventer of elders) regelen ten einde
deloyale onderlinge concurrentie te vermijden; het luidt daar o.a.:
De meliori panno prius exponent, de alio postea, dat is: de beste
lakens zullen zij het eerst ten verkoop bieden, de mindere pas daarna.
H.'s lezing exponentur verstoort ook hier de zin. Het slot handelt
over de gemeenschappelijke gildemaaltijden, of liever drinkgelagen:
Item si aliquis in communi gilde, ubi bibitur, in scamno fratrum recum-
berit nee fraternitatem habuerit et recedit, predictum ius aquiret et
civitati dabit libramdat wil zeggen: wie bij zo'n feest mee op de
gildebank komt zitten, zonder dat hij het recht van gildebroeder
bezit, en zich daarna weer verwijdert, is verplicht niettemin het gilde
recht te verwerven (door betaling van het entreegeld) en vervalt
bovendien in een boete van een pond aan de stad H. heeft de
blijkens een noot voor hem onbegrijpelijke tekst trachten te emen
deren door resedit in de plaats van recedit te stellen, wat echter
allerminst een verbetering is.
Al zijn gelukkig niet alle nummers zo slecht, er is toch wel meer
aan te merken. Men behoort een overgeleverde tekst verschillend
te behandelen, al naar het oorspronkelijk, dan wel slechts een afschrift
voorhanden is. In het eerste geval zij men uiterst spaarzaam met
wijzigingen aan te brengen; alleen kennelijke kleine verschrijvingen
van den ingrossator mogen verbeterd worden. Maar wat H. b.v. in
nr. 1185 doet: Datum apud Aquas in plaats van apud Aquis, is
ontoelaatbaar; apud met de ablatief is heel gewoon Middeleeuws
latijn"*). In het tweede geval moet men wat vrijer te werk gaan, om
de door de afschrijver(s) gemaakte fouten zoveel mogelijk te elimi
neren. Maar ook dan mag men niet veronderstellen, dat het voor
beeld in grammatica en vocabulaire klassieke normen in acht nam
Zo is de inlassing van een que in nr. 715, om een nominatief-accusa
tief-constructie weg te werken, misplaatst, de verandering van bapti
sterium in baptismus in nr. 901 onjuist2).
Elders weer is H. in de taak, om door den afschrijver kennelijk
Naast en onder de gildestatuten heeft dezelfde hand terstond een lijst van
gildebroeders geschreven, en diezelfde en dan andere handen hebben later daaraan
nieuwe namen van broeders toegevoegd. Nieuwe inschrijvingen zijn nu en dan van
jaartallen voorzien, en daarvan is het vroegste: 1268.
Dergelijke ongemotiveerde emendaties iri nr. 541, 781, 974, 1169, 1177. In
nr. 922 verstoort de aangebrachte wijziging zelfs de zin.
2) Er zijn genoeg voorbeelden van baptisterium doopsacrament; dl. I, nr. 431,
532, Oorkb. Holl. suppl. nr. 157 enz. Andere van zulke onjuiste emendaties in nr. 972,
977, 894.