10
die zich in het verslagjaar vóór het uitbreken van den oorlog resp.
bij de gemeentearchieven van Maastricht en Nijmegen hebben voor
gedaan, wil ik ditmaal niet stil staan. Het is de vraag of deze in
de huidige omstandigheden voortgang zullen kunnen hebben. Ik wil
uw aandacht vragen voor de bekende circulaire van den Secretaris-
Generaal, waarnemend hoofd van het Departement van Sociale Zaken,
d.d. 24 Juli 1940 aan de gemeentebesturen betreffende tewerkstelling
van werklooze hoofdarbeiders. Die circulaire trekt aanstonds onze
belangstelling, omdat bij de reeds ter hand genomen objecten, die
in een bijlage worden opgesomd, verschillende „archief-werkzaam
heden voorkomenordenen en opplakken van courantenknipsels,
personalia enz. aan het gemeentearchief; ordenen stukken Bureau
Waterschapsarchieven; ordenen doopregisters van de Waalsche Kerk;
inventariseeren van het oude archief. De aanduiding der objecten,
die ik woordelijk citeerde, is niet in alle opzichten duidelijk; maar,
als het u gegaan is als mij, dan kon men hier toch een glimp zien
van een licht, dat ook „archiefduisternissen" zou kunnen verhelderen.
Een van de grootste rampen, die het Nederlandsche archiefwezen
na 1930 getroffen heeft, is m. i. deze geweest, dat de toenoemende
personeelsbesnoeiïng het in vele gevallen niet meer mogelijk gemaakt
heeft, het ambtswerk naar behooren te vervullen. Verdere inventarisatie
van den inhoud der depóts bijv., zoo heette het, kon best tot betere
tijden uitgesteld worden. Nu zou het misschien mogelijk zijn, den
achterstand in te halen, door onze nog werklooze ambtgenooten in
te schakelen. Bij nader toezien volgt evenwel teleurstelling. Op het
hoopvolle begin, dat de steller der circulaire gedacht heeft „aan
werkzaamheden ten behoeve van overheidsinstellingen of instellingen
van algemeen nut, alwaar wellicht velerlei arbeid achterwege blijft,
omdat de noodzakelijkheid niet direct aanwezig is en soms de mid
delen ontbreken om meer dan het strikt noodzakelijke te laten uit
voeren", volgt de met nadruk in werking gestelde koudwaterstraal
„dat geen werken naar voren moeten worden gebracht, welke in
wezen tot de normale moeten worden gerekend". Bovendien moeten
de te werk te stellen personen „in den steun" zijn en dat is met
onze ambtgenooten, die nog niet aan den slag hebben kunnen komen,
als regel niet het geval. De circulaire opent dus slechts uitzicht op
bijzondere werkzaamheden van beperkten aard, als het klapperen
van registers, de oude kerkelijke inbegrepen, voor zoover zij voor
een leek leesbaar zijn, werkzaamheden derhalve, waaraan men ook
werklooze intellectueelen, die zich niet voor de archiefpractijk hebben
voorbereid, kan zetten. Werkzaamheden, waarvan ik het belang en
het nut voor den archiefdienst volstrekt niet wil ontkennen, die echter.
11
naar mijn meening, de schade, die na 1930 aan het Nederlandsche
archiefwezen is toegebracht, geenszins opheffen, laat staan de ge
volgen daarvan verzachten. Erger nog, de archiefwerkzaamheden,
die nu wellicht mogelijk zullen worden, kunnen ook een bepaald
gevaar beteekenen. Dit punt is in de Archiefcommissie der Vereeni-
ging van Nederlandsche gemeenten ter sprake gekomen en daarop
wil ik ook hier de aandacht vestigen. Vooral in kleinere gemeenten
zal het kunnen voorkomen, dat men bijv. een werkloozen onderwijzer
op het nieuw-archief loslaat, om dat te inventariseeren, mogelijk zelfs
met het oog op een soepeler aansluiting aan de registratuur, ge
deeltelijk „om te werken". De Provinciale Inspectie zal hier slechts
in bepaalde gevallen leiding gevend, resp. remmend kunnen optreden,
nl. als het deel van het nieuw-archief, dat men „bewerken" wil, naar
de bewaarplaats is overgebracht. Dat hier inderdaad een gevaar voor
de archieven aanwezig is, behoeft geen verder betoog. De Vereeniging
van Nederlandsche gemeenten is dan ook voornemens de besturen
der bij haar aangesloten gemeenten daarop te wijzen en hun dringend
te raden, in ieder geval contact met de Provinciale Inspectie te zoeken.
Wellicht zult U mij tegemoet voeren, dat ik te vroeg over deze
circulaire en haar mogelijke gevolgen alarm maak, aangezien zij
slechts beoogt gegevens over werkobjecten voor werklooze hoofd
arbeiders te verzamelen en uitdrukkelijk verbiedt reeds nu iets te
ondernemen. Dit is mij niet onbekend; ik meen echter dat thans reeds
getracht moet worden ter bevoegder plaatse aan te toonen, dat de
archieven, zoo wel de aan onze zorgen toevertrouwde als die welke
nog onder de oorspronkelijke verzorgers berusten, bij het in deze
circulaire ontvouwde systeem niet gebaat zijn. De mogelijkheid dat
onze stem eenig succes zal hebben, acht ik niet geheel uitgesloten.
Meer en meer toch wordt bij de bestrijding der werkloosheid het
standpunt verlaten, dat alleen buitengewone werkzaamheden verricht
mogen worden; meer en meer wint de meening veld, dat de werk
loosheid door nieuwen arbeid, hoe dan ook, bestreden moet worden.
Alvorens nu bepaalde stappen te doen zou ik gaarne zien, dat ieder,
die over deze aangelegenheid eveneens zijn gedachten heeft laten
gaan of er practisch reeds mede in aanraking is geweest, zich straks
in deze vergadering uit. Dat ik haar hier ter sprake heb gebracht
komt voort uit den wensch, dat ook de Nederlandsche archieven
van de maatregelen, die ten bate van de werklooze hoofdarbeiders
genomen zullen worden, het volle profijt zullen trekken.
In de maand Augustus maakte een A. N. P. bericht melding
van de oprichting van een Rijksbureau voor genealogie, in welks
leiding ik moet helaas uit het hoofd citeeren aan den Alge-