50 51 zijn plaats van herkomst had dienen terug te keeren. Zoo bewaarde men te Parijs wel honderd keizerlijke oorkonden, dateerend van 1051 tot de Fransche revolutie. Deze hadden toebehoord aan het vermaarde kapittel van St. Servaas te Maastricht Omstreeks 1797 1800 hebben Fransche ambtenaren „préposés au triage des titres" bij het onteigenen van kerkelijke goederen deze charters enz., verband houdende met eigendomsrechten, naar Parijs overgebracht. Bij deze gelegenheid zijn de huns inziens minder belangrijke stukken, tot een gewicht van wel honderdduizend pond, als oud papier verhandeld! Zij het dan niet met wetenschappelijke bedoelingen, er bleef toch veel bewaard, charters van keizers, hertogen, bisschoppen en andere regenten. Komen nu de keizer lijke oorkonden uit Parijs terug (Frankrijk kan van hier niet veel terug ontvangen), ook uit Brussel verwacht men stukken van waarde, o.a. omtrent de vroegere proostdij Meerssen, in welke plaats de Karolingers een paltz bezaten. Daaronder bevinden zich geschriften uit de tiende eeuw. Uit Hasselt verwacht men o.a. twee burgerboeken en statutenboek en een notulenboek der stad Maastricht uit de veertiende eeuw. Het archief te Hasselt zal evenwel ook het een en ander terug ontvangen, als, van gemeentewege, archivalia betreffende kleine plaatsen aan de grens als Bilsen, Mopertingen, enz. Ook het Rijks archief beschikt over drie kasten met stukken aangaande gemeenten in Belgisch Limburg. Over ruil dezer archivalia werd reeds vroeger onderhandeld. Vooral de wederkomst der keizerlijke oorkonden, berustende te Parijs, is van groot belang. Het meerendeel der stukken was wel bekend en beschreven door nu wijlen Rijksarchivaris HABETS in de jaarverslagen der archieven over 1888. Niet alleen voor de beoefenaars der locale historie zijn deze stukken van veel waarde, ook voor de rechtsgeschiedenis der Zuidelijke Nederlanden, omdat ze een goeden kijk geven op de verhoudingen tusschen het kapittel van St. Servaas en de besturen van stad en streek in de middeleeuwen. Alg. Handelsblad, 1-11-1940. Samenvoeging van gemeenten en hun archieven. De overal reeds lang hangende, hier meer daar minder vergaande pogingen tot samenvoeging van gemeenten hebben door de bijzondere omstandigheden der laatste maanden een krachtigen stimulans gekregenzij zijn thans, in versneld tempo, hun verwezenlijking nabij. Bij de vele voorzieningen, die daarbij door de toezichthoudende organen worden getroffen, behoort ook de zorg voor de archieven. Twee mogelijk heden doen zich hierbij voor: of kleinere gemeenten worden door een grootere „geannexeerd ofwel twee of meer gemeenten van geririgen omvang worden tot één samengevoegd. In beide gevallen wordt een administratie, en dus een archief, afge sloten, doch de toestand van beheer en bewaring is in beide gevallen niet gelijk. Om de groote belangen, die hiermede voor de toekomst gemoeid zijn, lijkt het niet ondienstig hierbij even stil te staan. Het eerste der bovengenoemde gevallen heeft zich ook in het verleden voor gedaan, en is ook nu actueel: Rotterdam b.v. nam in 1885 de gemeente Delfshaven, tien jaar later Kralingen, Charlois en Katendrecht, niet lang geleden Pernis op; Overschie, Hillegersberg en Ijsselmonde zouden volgens de laatste berichten spoedig volgen, en zelfs Schiedam en Vlaardingen schijnen bestemd, eindelijk deel uit te gaan maken van Groot-Rotterdam. Daar deze gemeente een uitnemend geoutilleerden archiefdienst heeft, doen zich hierbij geen moeilijkheden voor; ten hoogste kan de vreugde van den archivaris worden getemperd door gebrek aan ruimte! Ook elders, waar de heerschende gemeente een behoorlijken archiefdienst heeft, behoeft men zich over de archieven der opgeheven gemeenten geen zorgen te maken. Anders staat het echter met de kleinere gemeenten. Hoewel de op de Archiefwet gebaseerde provinciale inspecties in de laatste twintig jaar op dit gebied uitnemend werk hebben gedaan, schijnt de toekomst niet geheel veilig. Een gemeente moge voor eigen archief, hetzij oud-archief, hetzij nieuw-archief, nog wel tot eenige zorg bereid zijn, voor archiefdepót van haar tot nu toe vreemde archieven leenen ook de gecombineerde kleinere gemeenten, die ook in hun nieuwe gedaante toch maar aan bescheiden verwachtingen kunnen voldoen, zich uitermate weinig. Het is zoo niet met de Archiefwet bij verwaarloozing kan krachtens deze een gemeente-archief naar het desbetreffend rijksdepót worden overgebracht dan toch met de tot dusver gevolgde praktijk stellig slecht te rijmen, maar men vraagt zich toch in het zicht der massale afsluiting van gemeente-archieven, die te wachten staat, af, of niet anders moet worden gehandeld. Ook de rijksarchieven worstelen met ruimtegebrek, doch men is toch geneigd zich af te vragen, of het geen aanbeveling zou verdienen, de archieven der opgeheven gemeenten, die geen waarborg voor richtig beheer geven, naar die instellingen te doen overbrengen. Beter nog ware het, tot stichting van streekarchieven over te gaan; de rijksarchieven in de hoofdsteden der provinciën zouden daardoor worden ontlast, en de raadpleging der archieven in de omgeving, waar zij zijn ontstaan en gegroeid, gemakkelijker gemaakt. En al worden de dupli caten der registers van den Burgerlijken Stand bij de rechtbanken bewaard, in het bijzonder voor hun voortdurende en thans zeer toenemende raadpleging is zorg voor de archieven van opgeheven gemeenten een algemeen belang. Dat hierdoor tevens werkverruiming kan ontstaan met name voor archiefambtenaren, in het bezit van het archiefdiploma der tweede klasse, is een bijkomend gewin. N. R. C„ 24-11-1940. Microcopie. - In de Frankfurter Zeitung van 6 October j.l. vestigt HlLDEGARD WEBER de aandacht van het lezend publiek op een nieuwe uitvinding van JOSEPH GOEBEL uit Mainz, die na jaren van intensieven arbeid erin geslaagd is, een boek van honderd vijftig pagina's op een filmplaatje, dat niet eens zoo groot is als een brief kaart, te reproduceeren en tegelijkertijd een apparaat te vervaardigen, waarmede men deze microcopie tot een zeer duidelijk leesbare letter kan vergrooten. Het spreekt vanzelf, dat deze uitvinding onschatbare diensten zal kunnen bewijzen niet alleen aan particulieren doch ook aan archieven, bibliotheken en andere wetenschappelijke insti tuten. Daarom meenen we goed te doen met onze lezers van den inhoud van WEBER'S interessante artikel „Die Mikrokopie in kennis te stellen. Alvorens de uitvinding van jOSEPH GOEBEL in bizonderheden te beschrijven, wijst HlLDEGARD WEBER op het merkwaardige feit, dat tot in onzen tijd van technische maximum-prestaties het procédé voor veranderinq van het gesproken woord in gedrukte copie feitelijk gelijk is gebleven aan het procédé, dat reeds door den uitvinder der boekdrukkunst werd toegepast. Eeuwenlang werd de methode van GUTENBERG precies gevolgd en in den mo dernen tijd waarin het handwerk meer en meer werd uitgeschakeld en door machinaal werk werd vervangen, werd het drukprocédé weliswaar aanmerkelijk versneld doch in wezen niet gewijzigd. Het gedrukte woord kon echter nu in bijkans ongeloofeiijken omvang worden verspreid en met een dergelijke nauwkeurigheid typografisch worden weergegeven, dat de meeste vakmenschen tenslotte de overtuiging waren toegedaan, dat er feitelijk aan het volkomen rendabel gebleken procédé geen ingrijpende verbe teringen meer konden worden aangebracht. luist daarom evenwel kon een, die een beetje dieper over deze zaak nadacht, zich op een gegeven moment de vraag stellen, of deze methode van reproductie en vermenigvuldiging van het geschrevene nu werkelijk wel de eemg mogelijke was. Reeds met de uitvinding van de fotografie had zich een tot dan toe onbekende mo-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1940 | | pagina 29