32 in de hand werken. V^ant bij het volgen van de andere methode hangt de beoordeeling der vernietiging geheel af van het persoonlijk inzicht van de betrokken archivarissen. De een kan een archief dermate onbelangrijk vinden, dat hij er bijna niets uit zou willen bewaren; een ander, die een soortgelijk archief in_ zijn provincie ter beoordeeling krijgt, vindt de stukken wèl de moeite waard en advi seert, om niets of bijna niets weg te doen. Bovendien wordt er nu niet efficient gewerkt, want meerdere personen moeten op verschil lende tijdstippen zich in de structuur van gelijksoortige archieven inwerken, om daarna hun advies te geven. Hoeveel eenvoudiger zou het zijn, indien men van eikaars arbeid gebruik kon maken. Om nu deze bezwaren eenigermate te ondervangen, is de zoo juist geïnstalleerde vernietigingscommissie in het leven geroepen. Zij bestaat uit archiefambtenaren van Rijk, Provincie en Gemeente, vogels van diverse pluimage, die vol werklust zullen neerstrijken op het arbeidsveld, dat het vraagstuk der vernietiging hun biedt. In ieder voorkomend geval hoopen de leden dezer commissie met elkaar overleg te plegen, waarbij zij van eikaars speciale kennis en ervaring kunnen gebruik maken, om uiteindelijk tot een gewenscht resultaat te komen. Is eenmaal ten opzichte van een bepaald archief een beslissing inzake de vernietiging genomen, dan moet er naar gestreefd worden zooveel mogelijk gelijksoortige archieven onder die regels voor vernietiging te betrekken. Bij het hierboven genoemde voorbeeld van vernietiging van gedeelten der archieven van de Raden van Beroep te Maastricht en Den Haag zou dus de ideale toestand zijn, dat de vastgestelde of vast te stellen lijsten voor de archieven van alle Raden van Arbeid in den lande zouden gelden, voorzooverre de structuur dier verschillende archieven zich daartegen niet zou verzetten. Of dit ideaal te bereiken is, zal de practijk moeten leeren. Ik ben zoo langzamerhand gekomen aan het einde van mijn betoog. Gelijk ik U bij den aanvang voorspeld heb, zult ge wellicht eenigermate door het hier te berde gebrachte teleurgesteld zijn, omdat het zoo weinig positiefs bevat. Laat ik U echter in dit ver band vooral nog in herinnering brengen de rede, welke de Algemeene Rijksarchivaris in April van het vorig jaar te Utrecht gehouden heeft, welke de vernietigingsadviezen als onderwerp had, alsmede het debat, dat op die rede is gevolgd. Mr. Bijlsma wees er bij die gelegenheid op, dat een programmapunt van onze vereeniging, die nieuwe doel stellingen zocht, zou kunnen zijn het ter hand nemen van de regeling 33 der vernietiging. Als eerste gevolg van deze rede is thans de ver nietigingscommissie in het leven geroepen. Ware het niet, dat de bijzondere tijdsomstandigheden ook in deze vertragend hebben gewerkt, zoo zou dit eerste succes reeds eerder te boeken zijn geweest. In ieder geval is thans bereikt, hetgeen Mr. Bijlsma geopperd heeft: een centrum voor informatie bij vernietiging is sedert heden aanwezig. De vernietigingscommissie zal trachten te zijn de „alzijdige instantie, welke tot oordeelen bevoegd is voor de groep der centrale staats archieven zoowel als voor de rijks- en provinciale archieven in de provincie en voor de gemeente- en waterschapsarchieven". Deze commissie zal voorts kunnen mede werken om aan de bestaande lijsten van voor vernietiging vatbare stukken nieuwe toe te voegen. Misschien kan de commissie nog verder gaan. Door haar prac- tische werkzaamheden inzake vernietiging zal zij mogelijk op den duur in staat zijn een handleiding samen te stellen, waarin te volgen regels voor vernietiging zijn bijeengebracht. Een dergelijke handleiding zal uit den aard der zaak slechts zeer algemeene regels kunnen bevatten, want, zooals ik de zaak thans zie, zal iedere nieuwe cate gorie van stukken, welke ter vernietiging wordt voorgedragen, toch wel steeds afzonderlijk moeten worden bekeken. Nu is er bij dit al één zwak punt, waarop ik niet nalaten wil te wijzen. Er bestaat nl. geen verplichting, om zich bij voorkomende gevallen tot de vernietigingscommissie te wenden, want de bepalingen van de Archiefwet en van het Koninklijk Besluit van 7 October 1919, waarvan ik hiervoor gewag maakte, zijn en blijven nog steeds van kracht. Voor de zoogenaamde „einmalige" vernietiging behoeft bijv. een Rijksarchivaris in de Provincie zich niet te storen aan het bestaan van onze commissie; hij kan volmaakt zijn eigen gang gaan. Na hetgeen ik U echter thans in het kort heb uiteengezet, koestert de commissie de hoop, dat de tot het geven van advies inzake vernietiging geroepen ambtenaren haar niet zullen passeeren. De commissie van haar kant en ik meen hier in den geest van mijn mede-commissieleden te spreken zal aan alle bij haar aan gebrachte gevallen de noodige aandacht schenken en naar haar beste weten advies uitbrengen, in de hoop, dat daarmede de eerste schrede gezet zal worden in de richting van een wijze van werken, welke op den duur steeds minder moeite en tijd zal blijken te kosten. Mag ik dan, onder dankbetuiging aan het bestuur onzer Vereeni ging voor de mij geboden tijdsruimte, het bestaan van de vernieti gingscommissie in Uw aller aandacht aanbevelen. D. P. M. GRASWINCKEL. Alederlandsch Archievenblad 1940- 1941 3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1940 | | pagina 20