30 worden. Een analoge procedure bestaat er voor de gemeente-archieven. Als algemeene regel geldt voorts, dat in de Departementale ar chieven niets van vóór het jaar 1800 mag worden weggedaan; voor de gemeente-archieven is deze datum op 1830 gesteld. Voor de Archi ves Nationales is geen datum bepaaldin ieder voorkomend geval richt de Directeur General zich voor de beslissing tot de Commission Supérieure des Archives. Evenmin bestaan er voor wat betreft stukken in de Archives Nationales of bij de Ministeries lijsten, gelijk die bij de Departementale en Commuale archieven aanwezig zijn. Tot zooverre het buitenland. Thans over den toestand bij ons. In Nederland was de vernietiging vóór de invoering van de archief wet slechts zeer terloops geregeld. In de instructies der Rijksarchief ambtenaren werd er het een en ander over gezegd; in het algemeen ging men van de praemisse uit, dat er niet of slechts in zeer bijzon dere gevallen vernietigd zou worden. Ook onze „Handleiding" zegt maar weinig over het onderwerp; de inhoud van de paragrafen 33 en 34 is bekend. Men bedenke, dat onze „Handleiding" van het jaar 1898 dateert, toen de archief-depóts over het algemeen nog niet die groote hoeveelheden moderne archieven herbergden, gelijk de meeste thans meer en meer doen. Opmerkelijk is het voorts, dat over de bewaring, e.g. vernietiging van stukken, welke onder de administratie berustten, nagenoeg niet gerept wordt. In het kort samengevat, kan men zeggen, dat vóór 1918 de archiefstukken, welke eenmaal in een archiefbewaarplaats waren overgebracht, zorgvuldig bewaard werden, terwijl de bewaring van de stukken, welke onder de administratie berustten, geheel afhankelijk was van het inzicht der beheerders, die deze stukken, zoodra ze voor den loopenden dienst hun beteekenis hadden verloren, vaak als overtollige ballast beschouwden en ze daarom dikwijls zonder vorm van proces over boord gooiden. Dit is dan ook de reden, dat in verschillende belangrijke archieven zulke groote hiaten zijn of ook wel, dat verschillende archieven in hun geheel tot een zeker tijdstip zijn opgeruimd, zonder dat het ooit meer mogelijk zal zijn deze door afschriften uit andere archieven aan te vullen of te vervangen. Toen eenige jaren geleden op het Algemeen Rijksarchief een bespreking werd gehouden met eenige ambtenaren van het Departement van Finangien over het al of niet vernietigen van stukken betreffende de administratie der directe belastingen, bleek het, dat al sinds meer dan een halve eeuw alles, wat op die belastingen betrekking had, 31 naar den papiermolen was gegaan, zoodat het heel weinig zin had, om thans met de eenmaal vastgestelde wijze van vernietiging te breken; immers de belangrijkste stukken zijn die, welke betrekking hebben op de invoering van een of andere belastingdeze kunnen historische waarde hebben, terwijl het bewaren van de belasting aangiften over het algemeen van veel minder belang kan worden geacht. In de eenmaal door het Departement van Finangien opge maakte lijsten van voor vernietiging vatbare stukken is toen dan ook geen wijziging gebracht. Gelukkig bleken de heeren van het Depar tement zelve het besef te hebben, dat de verschillende maatregelen, bij de invoering van een of andere belasting genomen, van historisch belang kunnen zijn en zij hebben dan ook voorgesteld, om het archief van de belasting in de Doode Hand, waarvan nog niets was opge ruimd, niet zonder meer weg te doen, maar daarbij van den beginne aan zorgvuldig te overwegen, wat bewaard dient te worden. Van zelf sprekend, dat, als het eenmaal zoo ver is, het advies van den betrokken archivaris bovendien zal worden gevraagd. De vernietiging is, als uitvloeisel van art. 5 der Archiefwet 1918, nader geregeld bij Koninklijk Besluit van 7 October 1919, Stbl. no. 596, gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 14 Juni 1929, Stbl, no. 316. Zooals U bekend is, bestaan er twee wijzen, waarop tot vernietiging kan worden overgegaan. De eerste manier is deze, dat de stukken voorkomen op een lijst, welke is vastgesteld door den Minister, onder wien de stukken berusten. Deze lijst moet zijn vastgesteld in overleg met den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Voor de vernietiging van stukken van de Hooge Colleges van Staat zijn soortgelijke regels vastgesteldevenzoo voor de archieven van Provincies, Gemeenten en Waterschappen. De andere methode is, dat voor elk voorkomend geval van vernietiging advies wordt gevraagd aan den Rijksarchivaris in de betreffende provincie, voor Zuidholland aan den Algemeenen Rijks archivaris. Het zal U duidelijk zijn, dat het een ideale toestand zou zijn. indien voor zooveel mogelijk archieven de eerste methode kan worden gevolgd, nl„ dat zooveel mogelijk vaste lijsten van voor vernietiging vatbare stukken worden opgemaakt, waardoor de arbeid der archi varissen zeer zou worden vergemakkelijkt. Die lijsten zouden natuurlijk op geregelde tijden moeten worden gecontroleerd en eventueel worden aangevuld, wanneer in een archief nieuwe categorieën van stukken zouden ontstaan. Niet alleen, dat deze lijsten den arbeid der archivarissen zouden vergemakkelijken, ze zouden ook de uniformiseering der vernietiging

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1940 | | pagina 19