22 zijn tijd zoo niet verknoeid, dan toch weinig efficient benut. Zooeven beloofde ik U van een dergelijk geval een voorbeeld uit de practijk te geven, een voorbeeld dus, waarbij een gedeelte van een archief zonder lang onderzoek vernietigd kon worden. Bij de legatie archieven, welke van het Departement van Buitenl. Zaken naar het Algemeen Rijksarchief waren over gebracht, bevond zich een aan tal stukken, hetwelk een omvang van ongeveer twee kasten besloeg en dat betrekking had op het verblijf van Engelsche geïnterneerden in Duitschland gedurende den oorlog van 1914-1918. Een groot deel dezer collectie werd gevormd door quitanties, welke deze geïnter neerden wekelijks afgaven voor ontvangst van het hun toekomende bedrag van 3 R.M., dat hun door het British Relief Fund werd ver schaft. Oorspronkelijk ging de uitbetaling dier bedragen door tusschen- komst van de Amerikaansche legatie te Berlijn, doch na het toetreden van de Vereenigde Staten tot den oorlog belastte de Nederlandsche legatie zich met dit werk en zoodoende zijn deze stukken tenslotte met het legatie-archief op het Departement van Buitenl. Zaken en het Algemeen Rijksarchief beland. Het zal LI duidelijk zijn, dat het geen zin had, om al die quitanties te bewaren; zelfs was het de vraag, of het voor de geschiedenis nut had, om de lijsten der geïn terneerde Engelschen te bewaren. Maar het lot van de eerste cate gorie was in korten tijd beslist en het voor vernietiging vatbaar ver klaren van de ettelijke planklengten quitanties heeft ons dan ook weinig tijd en werkkracht gekost. Een opruiming van eenigszins langeren adem wil ik U, nu ik toch over de nieuwere archieven spreek, noemen. Het is de stelselmatige schifting en opruiming van gedeelten van het archief van de Neder landsche Overzee Trustmaatschappij, waarvan het archief, zooals U weet, sinds eenige jaren onder het beheer van het Algemeen Rijks archief is gekomen. Dit archief, ongeveer 1100 strekkende meter groot, toen het in 1937 aan het Rijk werd overgedragen, had oor spronkelijk een veel grooteren omvang. De beide ambtenaren, die thans nog met de uitschifting werkzaam zijn, hebben een vast systeem van vernietiging, volgens hetwelk zij te werk gaan, dat nu te uit voerig is, om hier mede te deelen, maar dat daarop neerkomt, dat de origineelen van de voornaamste afdeelingen bewaard worden, zoodat de dubbelen of afschriften in de andere afdeelingen vernie tigd kunnen worden. Ook hier wordt er naar gestreefd niet te veel in detailwerk te vervallen, maar zooveel mogelijk grootere achiefge- deelten in eens te kunnen opruimen. Het geven van een voorbeeld kan wederom nut hebben. Zooals U bekend is, was de N.O.T. een instelling, welke in het leven was 23 geroepen, om den invoer in Nederland van overzee te regelen. De Engelsche of liever de geallieerde regeeringen consigneerden alle door haar in Nederland in te voeren goederen aan deze Trustmaat schappij, welke er dan voor had te zorgen, dat alles in het land zou worden verbruikt en niet weer zou worden uitgevoerd. Teneinde nu de controle op deze bepaling zoo streng mogelijk te kunnen door voeren, was het noodig, dat de N.O.T. beschikte over opgaven van alle Nederlandsche handelaren in een of ander artikel. Er was bijv. wagensmeer ingevoerd: de N.O.T. liet dan, alvorens tot verstrekking van dit artikel over te gaan, kaartsysteemen aanleggen van alle han delaren in den lande van wagensmeer. Het zal U wel duidelijk zijn, dat deze lijsten naar gelang van de importantie der artikelen min of meer omvangrijk zijn; van het artikel wagensmeer zijn er eenige kas ten met fiches aanwezig. Evenzeer zal U duidelijk zijn, dat het wel heel weinig nut heeft om al die namen van handelaren voor het na geslacht te bewaren. Derhalve kon zonder veel moeite en tijd besloten worden om al dit materieel te verwijderen, hetgeen dadelijk een flinke opruiming geeft. Het tweede hoofdpunt, dat ik straks noemde, geeft heel wat meer moeilijkheden dan het zoojuist besprokene. Hoe kan men reeds thans beoordeelen of een of ander archiefstuk later voor de geschie denis nog belang heeft? Inderdaad is een afdoend en voor altijd geldend antwoord op deze vraag naar mijn meening bijna nimmer met absolute zekerheid te geven. Bij de beantwoording van een der gelijk vraagpunt zal men tot een compromis moeten komen. Vooruitloopend op hetgeen ik hierna hoop mede te deelen, kan ik thans reeds als voorbeeld van een dergelijk compromis wijzen op de bepalingen, welke in 1936 zijn ontworpen door een commissie ad-hoc met betrekking tot de vernietiging van stukken uit de archie ven van de rechterlijke macht voor wat betreft strafzaken. Deze be palingen, welke door de Ministers van Justitie en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zijn overgenomen, behelzen in het kort samengevat o. a., dat niet vernietigd mogen worden dossiers van strafzaken, waarbij door het O. M. veroordeeling tot vrijheidsstraffen van meer dan één jaar is geëischt. Hierbij is dus blijkbaar uitgegaan van de gedachte, dat dossiers betreffende vrijheidsstraffen van minder dan één jaar gevangenisstraf voor de geschiedenis van weinig of geen belang zijn. Om thans tot ons oorspronkelijk betoog terug te keeren In het algemeen kan men wel aannemen, dat de kern van een

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1940 | | pagina 15