94
dat aan hun hooge vierschaar onderworpen was: het gebied begrensd
tusschen den Hollandschen IJsel en de Vlist (Krimpenerwaard), verder
omvattende de Alblasserwaard (oostwaarts tot het Zederikkanaal),
het Land van Altena en het gebied, dat van Gorinchem oostwaarts
door de Maas wordt bespoeld, de Langstraat van Besoien af en de
ambachten langs de zuidzijde van den Biesbosch, met Klundert,
Willemstad en Zevenbergen, zooals de Hollandsche grens en de
oude „Hollandsche dijk" dat uitwezen; van daar de geheele Hoeksche
Waard behalve de drie Beierlanden en het eiland IJselmonde met
uitzondering van Poortugaal en Rhoon.
De hooge vierschaar van dit gebied, bestaande uit acht mans
mannen uit Dordrecht en een drietal uit de omgelegen landen, waren
den 7en Decembe- 1569 bijeen gekomen tot het ontwerpen van een
weeskeure, die denzelfden dag door hen werd gearresteerd. Ook
daar was de aanleiding dezelfde: „de groote abuysen ende onge-
regeltheden, binnen den dorpen van Zuyt-Hollandt ghepleegt in de
administratie ende bewinde van weeskinderen goede, oock in eenige
boedelen ofte sterfhuysen, daer weeskinderen in besterven, contrarie
alle voorgaende oude ordonnantiën ende costumen". Van centrale
daadwerkelijke zorg was hier echter geen sprake. Het toezicht werd
geheel opgedragen aan schout en heemraden ter plaatse, die binnen
zes weken inventaris van den weesboedel zouden ontvangen en ten
overstaan van wie binnen de volgende zes weken behoorlijke
„vertichtinge, schiftinge ende scheydinge" zou moeten worden ge
daan. (Een aanvulling van deze bepalingen is opgenomen in artikel 28
van de in 1571 op order van Alva aan het Hof van Holland toe
gezonden „Costumen"). 2) Men moet deze keure dan ook uitsluitend
beschouwen als een ordonnantie ten behoeve van het platteland
samengesteld. Immers de stad Dordrecht, het zwaartepunt van Zuid-
Holland en het regeeringscentrum tevens, had daarna ten eigen behoeve
bijv. de uitvoerige „Ordonnantie roerende de weeskamer, weeskin
deren ende andere personen, toesicht behouvende, tot bewaringe
ende regeringe van haren goeden", den 24en November 1639 door
schout, burgemeester, raden, oud-raden en goede luyden van den
achte gearresteerd, naar het blijkt „met resumptie van de oude
ordonnantie". 3)
Vrijwel gelijk van opvatting als de regeling der weeszaken in Zuid-
Holland was die in Schieland. In de „Keuren ende ordonnantiën over
3) Oudenhoven, blz. 87.
95
den lande ende bailliuwschappe van Schielant", zooals die den 23en
April 1720 bij vernieuwing door baljuw en mannen van Schieland
waren gearresteerd en bij Pieter van Waesberoe te Rotterdam in 1720
uitgegeven, werden in de artikelen 70 79 bepalingen getroffen „be
roerende de administratie van de weeskinderen en hare goederen".
Wanneer deze keure in haar oorspronkelijken vorm is ontworpen,
bleek mij niet, doch wij mogen verwachten, dat zij eveneens uit den
tijd van het begin van den opstand stamt. Immers de keure op de
desolate boedelkamers van Schieland, zooals die door baljuw, sche
penen en mannen van Schieland is samengesteld, dateert van den
9en October 1576 2) en er is geen reden om aan te nemen, dat ten
opzichte van de desolate boedels maatregelen zouden zijn getroffen
en de weesboedels aan de willekeur van voogden overgeleverd
bleven. De zorg voor de weesboedels is bij deze keure geheel aan
de plaatselijke gerechten overgelaten, die bij de samenstelling van
het geheel dan ook hadden medegewerkt. Doch aan de gerechten,
die daartoe geneigd bleken, was niet de bevoegdheid ontzegd voor
eigen territoir een afzonderlijke weeskeure te ontwerpen, waarvan,
blijkens een approbatie van den Hove van Holland, reeds den 21 en
Mei 1638 door den magistraat van Nieuwerkerk was gebruik gemaakt.3)
Andere weeskamers echter, bijv. Moordrecht, bleven er de voorkeur
aan geven de Schielandsche keure te volgen.
Op andere wijze is de z.g.n. „Delflandsche" keure tot stand
gekomen, waarvan de naam een onjuisten indruk zou kunnen wekken
en bij welker totstandkoming van eenig initiatief van Delfland althans
niets is gebleken. Deze keure dankt n.l. haar ontstaan aan de samen
werking van eenige plaatselijke gerechten in Delfland, die inzagen,
dat aan de ingeslopen misbruiken bij het beheer van weesgoed een
einde moest worden gemaakt. Want hoewel deze ambachtsbesturen,
waar 't geen hooge- of halsheerlijkheid betrof en ze bovendien niet
stonden onder een afzonderlijken baljuw, onder de Hooge Vierschaar
van Delfland behoorden, was niettemin de plaatselijke weezenzorg
toevertrouwd aan de „officieren ende gerechten der lage vierschaar".
Toen ook in Delfland, gelijk overal elders in Holland, als gevolg
van de vlucht van tal van ambachtsheeren het toezicht op de wee
zenzorg was verslapt en de plaatselijke gerechten inzagen, dat snel
VU. De Schielandsche keure.
VAN OUDENHOVEN, Oudt-Hollandt, nu Zuyt-Hollandt (Dordrecht, 1654), blz. 548'
2) Aldaar, blz. 535.
VUL De „Delflandsche" keure.
In het Rechterlijk archief. Zie ook OUDENHOVEN, blz. 87. Vóór 1720 waren
deze keuren „meermalen uytgegeven", daarna in 1730 en vaak nadien.
2) Zevende memoriaal BARTHOLD ERNST, fok 208.
3) Zevende memoriaal CRIEP, fol. 256.