90 ten aanzien van de materieele weezenzorg overal rezen werden ook na de eerste iaren van verwarring weer allerwegen vernomen. De algeheele staatkundige ontwrichting had ook in dat opzicht toe standen geschapen, die een snel en krachtig ingrijpen noodzakelijk maakten. Ambachtsheeren waren op grond van vijandelijke gedra gingen en het weigeren van den vernieuwden leeneed aan de Staten en den Prins uit hun leengoederen ontzet, magistraten waren gevlucht of althans door nieuwe vervangen, die uit de niet overal maat schappelijk en intellectueel uitblinkende groep aanhangers van de gewijzigde politiek moesten gekozen worden, en in het toezicht op het beheer der weeskinderen was veelal niet of met weinig zorg voorzien. Dat alles bleek voor de materieele weezenzorg noodlottig te zijn geweest, tot allengs het inzicht ontwaakte, dat ook hier orde geschapen moest worden. In 1574 begon Woerden (het is allerminst zeker, of het de eersteling was) met een reorganisatie van zijn wees kamer, als gevolg waarvan den 23en Mei van dat jaar de ordonnantie van de „weesmeesters" werd afgekondigd en de eerste „wees meesters" door het „gerecht" werden verkozen. Ongetwijfeld zijn de overige steden van Holland, zoo ze niet reeds waren voorgegaan, Woerden op den voet gevolgd, hetzij met een reorganisatie, hetzij met een verscherpt nauwlettend toezicht op het bestaande.2) Op het platteland echter bleef de toestand, in Rijnland vooral, zóó uitermate slecht, dat hier noodzakelijkerwijs een grondige ver betering moest worden gebracht. Baljuw en welgeboren mannen namen toen daartoe het initiatief, zij het dan ook, dat na de eerste jaren van verwarring een geruime tijd verstreken was. Of zij daarbij een voor hen nieuw terrein betraden, blijkt hier niet. Hoe in het algemeen in den landsheerlijken tijd ten plattelande in dit baljuwschap het financieel belang der weezen werd behartigd, kan op grond van de overige gegevens moeilijk worden aangeduid. Het oudste wees- boek begint er met het jaar 1587, juist in den tijd, dat de Rijnlandsche weeskeure werd samengesteld of althans vernieuwd. Het is dus niet 91 onwaarschijnlijk, dat met de toen ontstane keure de eerste wettelijke regeling voor het Rijnlandsche platteland werd getroffen, nadat de behartiging der financieele belangen der weezen te voren vrijwel ongecontroleerd aan de „bloedvoogden" al dan niet door baljuw en welgeboren mannen daartoe aangewezen was overgelaten. Wel had te voren het gerecht van Rijnland blijkens art. 18 zijner costumen het recht tot het stellen van „voochden ende curateurs, soowel over onmondige kinderen ende wesen als uytlandige of prodige personen ende mede over desolate boedels" maar het schijnt, dat het toezicht op de administratie der voogden ten eenenmale ontbrak of althans uitermate gebrekkig was. Immers de weeskeuren, op het einde der tachtiger jaren van de zestiende eeuw in de verschillende ambachten van Rijnland ontstaan, getuigen er van, dat ze zijn ge boren uit de noodzakelijkheid van een nauwlettende controle, omdat het ouderlijk erfgoed der weezen door voogden en aanverwanten schromelijk werd misbruikt. Zeker althans is het, dat in het civiele dingboek van Rijnland van 1580—1588, dat behalve sententies tal van borgstellingen, willige condemnaties en gelijksoortige acten bevat, in de aan het ontstaan van de weeskeure voorafgaande jaren geen enkele weesacte is opgenomen, wat het vermoeden wettigt, dat de financieele weezenzorg al uitermate beperkt is gebleven. In 1580 maakten baljuw en welgeboren mannen van Rijnland een ruim gebruik van het „immemoriale recht", hun bij art. 17 van de Rijnl andsche costumen gewaarborgd, tot het'ontwerpen en vernieuwen van eenige keuren. Op den civielen rechtdag van den l9en juli 1580 werden blijkens het in het archief nog aanwezige dingboek eenige ontwerpen ter tafel gebracht, „daer uytlaetende de pointen, (die) mits de nieuwe ordonnantie verandert zijn", o. a. „de ordonnancie vari den desolate boedels van date 12 Juli '75". Van een weeskeure verneemt men daarbij echter niets en ook elders bleek geen spoor er van te vinden, zoodat mag worden aangenomen, dat deze dan nog niet bestaat. De ordonnantie op de weeskamer, zooals Van Leeuwen die geeft2), bevat echter voor de kamer de noodige voorschriften ten behoeve van de goederen van weezen niet alleen, doch ook ten aanzien van die van uitlandige en „prodige" personen en desolate boedels, welke laatste bepalingen den 19en Juli 1580 in de algemeene keure waren geschrapt op grond van het feit, dat daarvoor den V. Ontstaan van de Rijnlandsche weeskeure en weeskamer Hoe voogden zich ten koste van hun pupillen konden verrijken, bleek in 1540 uit een opzienbarend geval, als gevolg waarvan KAREL V bij plakkaat van 4 Oct. van dat jaar bepaalde, dat weeskinderen beneden de 25 jaar wanneer zij als regel meerderjarig werden niet mochten testeeren ten behoeve van hun voogden of de kinderen er van. (Zie verder Civ. processen Hof van Holland van |AN ]ANSZ. eischer in rauactie contra |ACOB CORNELISZ. DE LlCHT, verweerder, 27 Sept. 1619). 2) De „acte van regeeringe der kerckengoederen", vastgesteld bij resolutie der Staten van Holland van 2 Maart 1575, waar sprake is van verkiezing van „wees- meesteren" door den magistraat, moet zóó worden begrepen, dat hier de „weesvaders van de weeshuizen der kerken worden bedoeld. 8. VAN LEEUWEN, Costumen van het baljuwschap ende land van Rijnland, Leiden, Rotterdam. 1667. Deze keure is in denzelfden vorm opgenomen in het keurboek van het baljuw schap Rijnland (aanwezig in het archief van het baljuwschap, thans no. 189) en in een copie van 20 September 1575. 2) A. w„ blz. 371 e.v.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1940 | | pagina 5