84
onderzoek der archieven uit den Hollandschen tijd. Na terugkeer in
Nederland verkreeg hij toelating als privaat-docent in de Koloniale
Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (1911), en twee
jaar later volgde benoeming tot lector in de Geschiedenis van Zuid-
Afrika. In datzelfde jaar 1913 gewerd hem de opdracht om te Leiden
de colleges in Koloniale Geschiedenis waar te nemen voor Prof.
Mr. E. Heeres, die wegens zijn Kamerlidmaatschap nonactiviteit
had verkregen. Deze waarneming duurde tot 1916, toen het Duitsche
bewind in België hem benoemde tot hoogleeraar in de Koloniale
Geschiedenis aan de Vlaamsche Hoogeschool te Gent. In 1918 keerde
hij naar Nederland terug en vertrok het jaar daarop als leeraar bij
het M. O. naar Batavia. Na het aftreden van Dr. F. de Haan in 1922
werd Godëe Molsbergen tijdelijk belast met de zorg voor het Lands-
archief, waarop in 1923 benoeming tot landsarchivaris volgde. Hij
bleef dit tot 1936, toen hij met pensioen repatrieerde.
Godée Molsbergen heeft in 1930 het initiatief genomen tot de
jaarlijksche herdenking van de oprichting der V. O. C. op 20 Maart
1602. Hij was eeredoctor van de Universiteit in Kaapstad, eerelid
van de Stichting Noord-Nederland-Vlaanderen en van de Zuidafri-
kaansche Geschiedkundige Vereeniging te Stellenbosch en bezitter
van de gouden medaille van het Algemeen Nederlandsch Verbond,
hem geschonken wegens zijn verdiensten voor den Nederlandschen
stam in Zuid-Afrika, Vlaanderen en Indië. Tweemaal vertoefde hij
op verzoek van het Britsche gouvernement eenigen tijd op Ceilon
ter onderzoek van de archieven uit den Nederlandschen tijd.
Van zijn talrijke publicaties noemen wij slechts:
Remarks on the white population at the Cape, before the arrival
of the Huguenots (1908). Een stichter tegen wil en dank (1909).
Geschiedenis van Zuid-Afrika (1910). De Stichter van Hollands Zuid-
Afrika, Jan van Riebeeck (1912). Hottentotten, slaven en blanken in
den Compagniestijd (1913). Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse Tijd
(Werken der Linschoten-vereeniging, 4 deelen, 1916—1932). Geschie
denis van de Minahassa tot 1829 (1928). Tijdens de O. I. Compagnie
(twee deelen 1932, 1936). Jan van Riebeeck en zijn Tijd (1937).
Geschiedenis van Nederlandsch-Indië, deel IV (1939).
Dr. F. W. STAPEL.
85
In memoriam J. K. Bondam, f
Op 1 Februari II. overleed vrij plotseling op drie-en-zeventig
jarigen leeftijd de oud-hoofdcommies bij het Algemeen Rijksarchief
J. K. Bondam. Na eenigen tijd te 's-Gravenhage en te Hilversum bij
het onderwijs te zijn werkzaam geweest (hij was in het bezit der
lagere akte en die voor Fransch) volgde met ingang van 1 October
1900 zijn aanstelling tot klerk bij het A. R., terwijl hij achtereenvolgens
in 1902, 1913 en 1918 tot adjunct-commies, commies en hoofd
commies werd bevorderd. In 1925 (het jaar der bezuiniging) werd
hij op wachtgeld gesteld, maar bood hij belangeloos aan zijn hulp
te verleenen bij een der afdeelingen, die een te kort aan ambtenaren
had en met werk overladen was. Een jaar daarna werd hij weder
tot hoofdcommies benoemd, waarna hij eind 1931 den dienst verliet
wegens het bereiken van den 65-jarigen leeftijd.
Als ambtenaar toonde hij zich vol plichtbesef, ijver, nauwkeurig
heid en hulpvaardigheid. Hij trad in dienst, toen de verhuizing van
de verzamelingen van het A. R. in volle voorbereiding was, en zoo
werd hij belast met de veel nauwkeurigheid en doorzicht vereischende
voorloopige ordening van de zoogenaamde „verspreide collecties".
Dit waren de stukken, die in verschillende vertrekken van het oude
gebouw verspreid lagen, en waarvan niet oogenblikkelijk was vast
te stellen tot welk een archief of verzameling ze gerekend moesten
worden. Van zelf sprekend was, dat indien de mogelijkheid van een
uiteindelijke plaatsing bestond, dit geschiedde; hierdoor kreeg de
heer B. een goed overzicht van wat er in het A. R. bewaard werd.
De door hem vervaardigde lijsten hebben in later jaren nog veel nut
opgeleverd. Van zijn hand was ook een supplement op den inventaris
der kaartverzameling. Voor een groot deel werd zijn tijd in beslag
genomen door het verstrekken van hulp bij opsporingen van archief
stukken ten behoeve van onderzoekers. Wegens die hulp aan graaf
A. de Castries bij zijn onderzoek naar de bronnen van de geschiedenis
van Marokko begiftigde de Fransche regeering hem en zijn broeder
(die de vertaling bewerkte) met de onderscheiding van Officier de
1 Academie. Ook verdient nog vermelding de door hem verleende
hulp bij de opsporing der stukken over Emilia van Nassau (Portugal)
en eveneens die verleend aan dr. J. IJzerman bij de bewerking door
dezen van werken voor de Linschoten-vereeniging.
Als mensch won hij van talrijk velen achting en vriendschap
door zijn sympathiek optreden, zijn hoog gevoel van plichtsopvatting,