106 voor zaken in eersten aanleg als in hooger beroep, trad bet Hof ook op als belast met het toezicht op het terrein en de bevolking van de hofgronden in Den Haag en elders, met uitsluiting van de administratieve en rechterlijke bemoeiing van den Haagschen magistraat. Dat het Hof ook voor eigen suppoosten en de bewoners van de Hofterreinen een eigen weeskamer stichtte, met uitsluiting van de plaatselijke, die alleen voor „buyrluyden" gegeven was, is bijna vanzelf sprekend. De memorialen van den Hove van Holland, zoowel van vóór als na den opstand, getuigen van ontelbare maatregelen, door het Hof ten behoeve van bepaald aangeduide weezen in bijzondere gevallen genomen, zonder noemenswaardige uitzondering steeds be treffende de benoeming van voogden en curateurs, als regel gekozen uit de raden en secretarissen van den Hove. Het blijkt daarbij, dat deze geschiedden ten behoeve vooral van vertegenwoordigers van den adel en andere der maatschappelijk hooger staanden, waarbij het echter niet steeds aanwijsbaar is, dat zij tot het Hof in eenige be trekking stonden, al geven gevallen als die betreffende den weesboedel van Pieter Allerts, eertijds waard in de Starre op de Plaats (7 Maart 1521 Hofstijl, 2e mem. Sandeujn, fol. 221) en de approbatie van de keuze van voogden door Kaspar Betiier, kastelein op het slot te Meden- blik (9 Mei 1529, 3e mem. Sandeliin, fol. 267 v°.) te kennen, dat hier de jurisdictie van den Hove aan de orde is. Toch komt het bij dat alles voor, dat een bepaalde weeszaak aan de Haagsche weeskamer wordt gecedeerd en zoo waren bijv. op een verzoek der verwanten van de weezen van Jan Stalpart voor deze minderjarigen voogden gesteld, waarbij „de weesmeesters binnen den Haighe" gemachtigd werden „omme de curatele van der voirsz kinderen gelde te anvaerden, diezelfde te administreren ende te regeren tot hemluyden meesten oirbaer ende proffijte alsdat behoort ende dairvan rekeninge, bewijs ende reliqua te doen". (19 Maart 1545 Hofstijl, 1e mem. Jan van Dam, fol. 179 v°). Of deze maatregelen door het Hof als zoodanig werden genomen, dan wei, dat daartoe reeds een eigen orgaan (weeskamer) bestond, bleek nergens. Zeker is het, dat tot in onzen tijd op een weeskamer van het Hof nooit de aandacht schijnt gevallen te zijn, wat weer zeer begrijpelijk is, daar mijns wetens van een weeskamer van dien aard geen enkel administratief stuk is bewaard en ook in de instructie van het Hof en de aanvullingen daarop van een weeskamer met geen woord wordt gerept. Het blijkt echter, dat in de jaren tusschen 1772—1781 aan een vernieuwing van de toen bestaande weeskeure behoefte werd gevoeld 107 en uit het daartoe strekkende concept kan men zien, dat bij art. 18 daarvan naar artikel „oud 12" werd verwezen, terwijl de daarop volgende aan de art. 14 e.v. hun ontstaan danken. Er moet dus een oudere weeskeure en bijgevolg een weeskamer geweest zijn. Wie toch zou voor de belangen der weezen van „suppoosten" van den Hove - een benaming, die allen omvatte - anders waken dan het Hof zelf? Wanneer deze vernieuwing van de keure werd ondernomen, is niet aangegeven, doch uit het bovenbedoelde concept is de tijd van samenstelling door de vermelding van de namen der raden, bij wie het circuleerde, vrij nauwkeurig begrensd door de hier aangegeven jaren en de nieuwe keure blijkt bovendien in uitgebreidheid (73 art.) haar voorgangster aanzienlijk te overtreffen (59 art.). De keure zelf is verdeeld in 6 hoofdstukken, n.l. I. Van weesmeesteren, secretaris, deurwaarder en registers van de weeskamer. II. Van de weeskinderen, en hoe dezelve ter weeskamer beweezen zullen worden. III. t Bewijs gedaan zijnde, de goederen ter weeskamer te brengen. IV. Van t onderhouden en opvoeden der weezen. V. Van het stellen en verkiezen van de voogden. VI. Van het ontslag van de weeskinderen. Van de artikelen worden alleen de merkwaardigste hier aangehaald. Art. 1 geeft aan, dat „ad res pupillares zullen gecommitteerd werden vijf heeren Raden uit den Hove, namelijk de twee jongste van de oudere heeren Raden en de drie jongste van de jongere", waarnaast (art. 2) een der secretarissen, daartoe aangewezen, als secretaris zou fungeeren, terwijl de oudste der twee deurwaarders als zoodanig de kamer zou dienen (art. 3). De „weesmeesteren" zouden hun zorgen uitstrekken „over alle de onder de magistraten van den Hove behoo- rende onmondige weezen, mitsgaders zoodanige, welke, schoon mondig, naar het oordeel van den Hove buiten staat bevonden zullen worden sig zeiven of hun goederen te regeeren en daarnaast nog de be langen voorstaan van andere minderjarigen, waarvan weliswaar nog beide ouders in leven waren, maar die op grond van art. 37 geacht werden om administratieve redenen tot de pupillen van de weeskamer te behooren. Den secretaris werd gelast het houden van „een per tinent register van alle de effecten, goederen en gelden, de hier voren gemelde weezen toebehoorende" (art. 9) en daarnevens „een contra-staatboek van alle de voorn, effecten, goederen en gelden, teneinde weesmeesteren daarvan ten alle tijde konnen werden ge- dient (art. 12), en dat „altoos ter weeskamer moet blijven berusten

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1940 | | pagina 13