72
goederen" moet de kerkfabriek zijn bedoeld, want het gaat om goe
deren, die onder het beheer van kerkmeesters stonden. De rekeningen
dezer wereldlijke functionarissen werden afgehoord door de gecom
mitteerde goedsheeren van het gericht Oldenzaal. Ook hier worden
wij voor een raadsel gezet, dat met behulp van de gegevens uit de
inleiding en eene toelichtende noot op blz. 43, welke overigens weder
naar de inleiding verwijst, niet kan worden opgelost. Volgens de in
leiding berustte het beheer der kerkelijke goederen bij de burgemees
ters van de stad en de goedsheeren van het gericht, de administratie
bij de kerkmeesters, die daarvan rekening aflegden aan de gecom
mitteerde goedsheeren. Hieruit zou men dus afleiden, dat het beheers-
college telkenmale enkele leden uit zijn midden, niet behoorende tot
het stedelijk bestuur, voor de afhooring afvaardigde, maar dat deze
laatsten geene zelfstandige functie vervulden en dientengevolge geen
archief konden vormen. Of vaardigde het college wellicht uit zijn
midden gecommitteerden voor de kerkelijke zaken af? Hoe dit zij,
de auteur heeft onder de nos. 391 -420 een „Archief van gecom
mitteerde goedsheeren van het gericht (kerspel) Oldenzaal" beschreven,
welk archief naar zijn opvatting als het oud-archief van de kerk
voogdij zou kunnen worden beschouwd. Dit laatste spreekt de be
werker echter onmiddellijk weder tegen door te zeggen, dat de kerk
voogdij een kerkelijk college is, terwijl de goedsheeren zich ook met
wereldlijke zaken bezig hielden. Er heerscht hier eene verwarring van
begrippen, die het den armen gebruiker doet duizelen. Allereerst
komt de vraag: Wie en wat zijn goedsheeren? Een antwoord op
deze vraag wordt niet gegeven. De meeste verwarring is echter ge
schapen door de splitsing in beheer en administratie. De kerkmees
ters zijn in zekeren zin als de voorloopers van de huidige kerkvoogdij
te beschouwen. Beide colleges houden zich bezig met wat algemeen
het beheer wordt genoemd, maar door Dr. Formsma als administratie
wordt betiteld. De verwarring komt nu, doordat de schrijver de functie
van het afhoorend college beheer noemt, maar daaronder meer be
grijpt dan bemoeiing met het kerkegoed alleen. Men vindt in het
archief van de gecommitteerde goedsheeren stukken over predikants
benoemingen (ging dit niet uitsluitend den magistraat aan?), het pa
tronaat van eene vicarie (wie oefende dit patronaatsrecht uit?),
onderhoudswerk aan de pastorie (d.i. dus de predikantswoning), in
komsten van de oudste pastorie (de woning? of moet hier aan pas-
toriegoed, dat dus buiten het beheer van kerkmeesters viel, worden
gedacht?). Al deze vragen betreffen onderwerpen, die de bewerker
van den inventaris had behooren te overdenken, alvorens een archief
van gecommitteerde goedsheeren te construeeren, gelijk ik vrees, dat
is geschied.
73
De mededeelingen over het kapittel betreffen slechts de jaren 954
en 1085 en gaan verder over zijne functiën met betrekking tot het
onderwijs. Aangezien de stukken betreffende de Latijnsche school
alle dateeren van na 1626, toen Oldenzaal voor goed in Staatsche
handen kwam, blijkt in den inventaris van bemoeiingen van het kapittel
niet. Aan dit lichaam had eveneens beter een afzonderlijke studie
kunnen zijn gewijd. De stukken in het archief der Oud-Bisschoppelijke
Clerezij omtrent dit kapittel en de overbrenging van het kapittel van
Deventer naar Oldenzaal dienen daarbij tevens te worden gebruikt.
De strijd over de geestelijke goederen zou daarbij uitvoeriger kunnen
worden behandeld dan nu in een tweetal alinea's is geschied.
Het stadsarchief van Oldenzaal heeft een veelbewogen bestaan
gehad, hetgeen voor een stadje in een grensgebied licht valt te ver
klaren. Het verdwijnen van de middeleeuwsche stukken wijt de schrijver
aan den brand van 1492 en de plunderingen der Gelderschen in 1510,
maar het blijft voor die feiten bij deze summiere mededeeling. Men zou
veronderstellen, dat de gebeurtenissen van den tachtigjarigen oorlog
ook wel verlies van archivalia zullen hebben veroorzaakt, doch hier
omtrent hooren wij niets. Ongetwijfeld zal het den plaatselijken ge-
schiedvorscher interesseeren te vernemen, waar de Retroacta van den
Burgerlijken Stand berusten. Zal hij deze mededeeling dan zoeken in
eene noot bij het archief van den Kerkeraad der Nederl. Hervormde
gemeente? Met de Roomsch-Katholieke registers had dit college toch
zeker niet te maken.
Na al het bovenstaande moet ik mij in mijne verdere bespreking
beperken. Ik wil dus de verdeeling van de archivalia over de ver
schillende rubrieken van den inventaris buiten beschouwing laten. De
taak van den bewerker is hier vermoedelijk extra verzwaard, doordat
vele stukken uit het archief waren verloren geraakt en bij de Oudheid
kamer terecht gekomen. Vele dezer stukken zijn weer op hun plaats
in het archief gelegd, zegt de schrijver. Zijn zij dus niet aan de ge
meente teruggegeven en heeft de Oudheidkamer niet de onbekrom
penheid gehad om van haar eigendomsrecht afstand te doen? Overigens
zijn vermoedelijk verschillende stukken afzonderlijk beschreven, die
gevoegelijk in eene serie of onder één nummer hadden kunnen worden
ondergebracht.
De inventaris wordt gevolgd door eene regestenlijst van 247
nummers, loopend over de jaren 1296—1624. De inleiding zegt het
niet, maar ik veronderstel, dat het einde van het Spaansche bewind
hier de terminus ad quem is geweest. Ernstiger dan het ontbreken
dezer mededeeling lijkt mij, dat de regesten van oorkonden niet een
vormig zijn, en dat met name de oudere hiervan eene foutieve con-