166 inwoners is echter, in verband met de tijdsomstandigheden, zoo krap mogelijk gehouden, zoodat ook daar den registrator naast zijn taak als verzorger van comtemporain archief nog werkzaamheden zijn opgedragen, die hem beletten aandacht te besteden aan het onge ordende archief. Daarbij komt dat de werkzaamheden op de gemeente-secretarieën de laatste tien jaren zoozeer zijn toegenomen en nog steeds toenemen, dat het m. i. volkomen illusoir is te veronderstellen, dat, na verloop van eenige jaren, de diverse registrators der gemeenten „geleidelijk aan, het archief tot 1813, volgens den Code" zullen kunnen beschrijven. Eerder lijkt het mij toe, dat dan de onmogelijkheid daartoe volkomen zal blijken. Het wil mij voorkomen, dat men alsdan eerst voorgoed zich het hoofd zal gaan breken over het probleem der ordening der nieuwe gemeente-archieven vanaf 1813. Eenerzijds begaan met het lot van hen, die thans niet weten hoe een bestaan te veroveren en anderzijds om de sympathie voor mijn vak, schreef ik deze brochure in de hoop weerklank te vinden bij hen, tot wien zij is gericht nl. de gemeentebesturen. Ik was destijds nog geen lid van de Vereeniging van Archi varissen en dus miste ik het noodzakelijk contact met vakgenooten uit andere provincies. Nu echter dit bezwaar is opgeheven leek het mij juist de heer Mommers te antwoorden. De heer Mommers bespreekt mijn bijdrage in mineur en als ik het goed aanvoel ais een teleurgesteld man waar het geldt de ordening der gemeente-archieven. Die teleurstelling is wel te verklaren, gezien de onvermoeide en lofwaardige pogingen, die de Rijksarchivaris mr. J. Smit in het werk stelde dit vraagstuk in de provincie Noord-Brabant voor eens en voor goed op te lossen, welke pogingen voor een groot deel schipbreuk leden bij de gemeenten. Is evenwel de kern van dit vraagstuk niet overal in den lande een zeker gemis aan belangstelling voor hun archieven bij de be trokken instanties cq. de gemeentebesturen? En komt dit gebrek aan belangstelling niet voort uit onbekend heid met de cultuurwaarde, óók van de nieuwe archieven? Het is moeilijk in dezen jachtigen tijd even stil te staan en zich te bezinnen hoe het vroeger was en uit de historie de lessen te trekken, die zij ongetwijfeld biedt. Historie wordt niet geschreven, ze wordt gemaakt, doch hoe 167 kan ze te boek worden gesteld als haar bronnen, de archieven ver waarloosd worden, althans daaraan niet de zorg besteed die zij behoeven. Als er een gebrek aan belangstelling leeft onder „de gekozen vertrouwensmannen van het volk" zooals Oppenheim kernachtig de leden van den gemeenteraad noemt, voor die bronnen, dan kan deze toch gewekt worden door middel van de groote pers, door fleurige artikelen in couranten en dagbladen der provincies, door radiolezing en door synthetische publicaties in boekvorm, in frisschen stijl ge schreven, waarvan de prijs zoodanig moet zijn dat deze ook komen onder het bereik van „the man of the street". Laat het vak geschiedenis, dat dooie saaie vervelende vak onzer lagere en middelbare scholen worden tot een boeiend en vooral ontwikkelend vak. Dat men de jeugd van heden en morgen bijbrenge niet door het van buiten leeren van oorlogen en vredes, die slechts mijlpalen zijn in onze historie, hoe groot een klein volk als het onze is geweest en nog is. Onze cultuur groeide niet in oorlogen, toen werd ze vernietigd, doch in de perioden die er tusschen liggen. Dat men de jeugd van nu en straks de geschiedenis van ons Nederland doe zien vanuit het gewest, de stad of het dorp waar ze woont, opdat zij zich méér nog verbonden zal voelen met dat kleine Nederland, dat fiere onafhankelijke en levenskrachtige land, dat mannen leverde, die bekend zijn geworden door heel Europa, dat land, dat zijn plaats, dank zij zijn krachtige regeering, in Europa onbetwist weet. Nu allerwege een herlevende belangstelling is te bespeuren voor de plaatselijke en gewestelijke geschiedenis kunnen de gemeente en provincie-besturen door hun finantieelen en moreelen steun dit blijde verschijnsel, dat nog incidenteel en plaatselijk optreedt, ver- algemeenen en een blijvend karakter geven. Dit alles echter zal alleen dan mogelijk zijn, wanneer er aan dacht besteed wordt aan de gemeente-archieven, waarin onze ge westelijke historie haar neerslag vond. De jeugd van nu, die de mannen en vrouwen van morgen zijn, zal dankbaar zijn voor wat haar vaderen deden en op haar beurt zal zij de gouden bal van traditie en cultuur overgooien naar haar kinderen. Als vorige generaties ons ongewild een last op de schouders drukten, dan moeten wij deze niet trachten af te schuiven, doch ze inderdaad dragen, opdat onze kinderen ze lichter zullen voelen drukken. Roermond, Juli 1939. E. J. Th. A. M. VAN EMSTEDE.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 15