158
Richtlijnen voor de instelling en inrichting van provinciale
archievendiensten voor het ordenen, beschrijven en voort
durend onderhoud der Nederl. Gemeente-archieven.
door voor het raadplegen zekere leges te gaan heffen, gelijk ook
in andere landen wel gebruikelijk is. Is een dergelijke maatregel
werkelijk noodig, afgezien nog van de vraag of hij - in verband
met het instituut der uitleening gemakkelijk doorvoerbaar en contro
leerbaar is? Indien men vreest, dat een register door het veelvuldig
gebruik langzamerhand te niet zal gaan of onleesbaar zal worden,
dient men het met een beroep op art. 2, sub c, respectievelijk art. 6,
sub b van het meergenoemd K. B. van 2 Sept. 1919, Staatsblad 550
tijdig aan de circulatie te onttrekken en alleen in voorkomende
gevallen den eigen archiefambtenaren in handen te geven. Daarnaast
zou het ernstige overweging verdienen, om van dergelijke registers
tijdig afschriften te maken, omdat zooals de heer Martens terecht
heeft opgemerkt het Bureau voor Historische Demografie nog
zeker een menschenleeftijd, en langer, van haar einddoel, de copi-
eering en ficheering van alle doop- en trouwboeken, verwijderd is.
Het moet m. i. niet de bedoeling worden, bovenbedoelde registers
aan het gebruik ten publieken dienste te onttrekken, maar ze voor
het gebruik te herstellen en zoo noodig te doen copieeren, voordat
ze onleesbaar geworden zijn. Ik geloof, dat daarmede het belang
van allen het best gediend is.
A. HAGA.
Het zij mij vergund den heer Mommers mijn beleefden dank te
betuigen voor de zeer welwillende kritiek, die hij leverde over mijn
bijdrage in brochurevorm over de archieven der Nederlandsche
gemeenten.
Toch moge ik hier in „deze gastvrije kolommen" van het Nederl.
Archievenblad het betoog van den heer Mommers nog even nagaan,
de zaak dan verder geheel overlatende aan vakgenooten, die even
eens kennis namen van mijn bijdrage.
Na mijn werk in groote lijnen te hebben ingeleid, komt de heer
Mommers tot de navolgende conclusies. Het zijn deze conclusies die
ik onder de loupe wil nemen en zoo mogelijk weerleggen.
I. De heer Mommers maakt de gevolgtrekking, dat eene vaste
bijdrage ad f 1 5 a f 20 per jaar voor gemeenten beneden 1000 zielen
weinig beteekent, terwijl een bedrag ad f 100 a f 400 per jaar voor
de gemeenten, vallende in de klassen van 5000 tot en met 14000
159
zielen wel degelijk gewicht in de schaal legt, óók bij de toezicht
houdende colleges.
De heer Methorst, Directeur-Generaal van de Statistiek, was
zoo welwillend mij op mijn verzoek een overzicht te verstrekken
van de inkomsten en uitgaven der gemeenten in de provincies Noord-
Holland, Drenthe en Limburg volgens de begrootingen van 1938.
Ik verzocht speciaal deze provincies, omdat mij daar de levens
standaard, gezien de inkomens der burgemeesters, secretarissen en
ontvangers resp. het hoogst, middelmatig en laag voorkwamen. Deze
gegevens werden mij verstrekt volgens de door mij geprojecteerde
klassen, waarin ik de gemeenten naar hun zielental indeelde.
Uit den hieronder volgenden staat blijkt, dat de bijdragen per
klasse in verhouding tot de eindbedragen der inkomsten en uitgaven
van den gewonen dienst werkelijk niet zoo hoog zijn als de heer
Mommers zou willen suggereeren.
EINDCIIFERS VAN DEN GEWONEN DIENST DER GEMEENTEBEGROOTINGEN 1938.
(in duizendtallen guldens).
Noordholland
Drenthe
Limburg
Aantal
inwoners
kl.
Aantal
ïmeenten
Inkom
sten
Uit
gaven
Aantal
gemeenten
Inkom
sten
Uit
gaven
Aantal
gemeenten
Inkom
sten
Uit
gaven
O!
1 - 500
1
6
160
151
5
54
54
501- 1.000
2
13
479
479
14
300
300
1.001 - 2.000
3
28.
2.009
2.009
1
53
53
35
1.486
1.486
2.001 - 3.000
4
20
2.322
2.322
5
553
553
22
1.548
1.553
3.001 - 4.000
5
14
2.550
2.580
9
1.607
1.607
11
1.045
1.045
4.001 - 5.000
6
8
2.079
2.079
2
412
412
11
2.320
2.320
5.001 - 6.000
7
8
2.494
2.494
8
2.047
2.047
1
155
155
6.001- 7.000
8
4
2.214
2.214
1
329
329
3
701
701
7.001- 8.000
9
2
657
657
1
575
575
4
1.189
1.189
8.001 - 9.000
10
4
2.307
2.307
2
633
633
9.001-10.000
11
4
3.299
3.299
1
468
468
10.001 - 12.000
12
1
638
633
1
627
627
1
385
385
12.001-14.000
13
1
1.267
1.267
2
1.808
1.808
2
1.421
1.421
1 otaal
113
22.474
22.495
31
8.478
8.478
111
11.237 11.243
Toelichting
Nemen wij nu het bedrag per jaar, uitgetrokken voor gemeenten,
vallende in de eerste klasse zijnde voor Noord-Holland f 16.
en vergelijken wij dit met het totaal van inkomsten en uitgaven der
gemeenten van die klasse, dan blijkt, dat het uitgetrokken bedrag