102 archieven ter provinciale griffie blijven berusten, waar zij een nogal belangrijk deel vormen. Deze toestand is misschien voor de andere ambtenaren ter provinciale griffie indertijd een aanleiding geweest tot het vormen van dossiers, evenals het feit, dat er in 1826 naast de gewone afdelingen nog een afdeling belastingen en een afdeling registratie ingesteld werden. Enkele jaren na 1844, in 1850, werd in de grote macht van den gouverneur als uitvoerder van het centraal bestuur verandering gebracht door de provinciale wet. Zijn functie werd teruggebracht tot een controlerende, een toezicht houdende. De betekenis der Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten, die voordien niet al te groot was, steeg. Deze verandering is ook op te merken in de archieven zelf. Was het archief van den gouverneur vóór 1850 omvang rijker en groter dan dat der Gedeputeerde Staten, na 1850 doet zich het tegenovergestelde voor en overtreft het archief van de Gedeputeerde Staten dat van den Commissaris des Konings in omvang. Bij de totstandkoming der provinciale wet werd ook nog een andere functie afgeschaft. In het schema noemden wij onder andere het archief van den districts- of arrondissementscommissaris. Het is U misschien niet duidelijk hoe deze archieven in het provinciaal archief terecht gekomen zijn. Deze archieven worden beschouwd als gedeponeerde archieven, dat wil zeggen archieven van opgeheven instellingen of organen wier rechten of functiën zijn overgegaan op de instelling, in wier archiefbewaarplaats deze archieven nu gede poneerd zijn; in dit geval zijn de functiën op het provinciaal bestuur overgegaan. Met enige korte woorden willen wij dan nog iets mededelen omtrent de functie van districts- of arrondissementscommissaris, welke op het oogenblik nog in België bestaat. Wij zijn evenwel genoodzaakt om terug te gaan tot de Franse tijd. In die tijd stond aan het hoofd van ieder departement een prefect. De Departementen waren verdeeld in arrondissementen. Aan het hoofd van deze arrondissementen stonden onderprefecten, die verantwoordelijk waren aan en onder de be velen stonden van den prefect. Het arrondissement miste alle autonome betekenis, Het was een simpele bestuurlijke indeling van het depa- tement. De onderprefect had een zeer beperkte zelfstandige macht, feitelijk was hij de verbindende schakel tussen den prefect en de maires, hij was de agent van den prefect in het arrondissement. Zijn bevoegdheden waren niet scherp omlijndin het algemeen waren zij van dezelfde aard als die van den prefect, maar op bescheidener voet. Na het verdwijnen der Fransen werd aanstonds in deze streken de titel van sous-prefect veranderd in die van „directeur du cercle", 103 zonder dat zijn bevoegdheden gekort werden, terwijl de grenzen van de „cercles dezelfde bleven als die der arrondissementen. Deze titel bleef bestaan tot aan de oprichting der provincie in 1815. Sindsdien was de titel „sous-intendant provisoire" misschien een herinnering aan het ancien regime in Frankrijk. Bij Koninklijk besluit van 14 Februari 1818 werd het instituut der arrondissementscommis sarissen in het leven geroepen. De provincie Limburg bleef in drie arron dissementen verdeeld, de vroegere „cercles", namelijk van Maastricht, Roermond en Hasselt. Aan het hoofd van ieder arrondissement stond een door den koning benoemden commissaris. Zij woonden in de hoofdplaatsen der arrondissementen, waar ook hun administratie gevestigd was. Aan deze commissarissen was volgens het reglement van Bestuur voor het platteland van de provincie Limburg opgedragen de surveil lance en het oppertoezicht over de administratie van de gemeenten, uitmakende het platteland der provincie. Steden warenMaastricht, Tongeren, Hasselt, Sint Truiden, Roermond, Venlo, Sittard en Maeseijck. De gouverneur en de Gedeputeerde Staten correspondeerden met het platteland via den arrondissementscommissaris. Zó bijvoorbeeld geschiedde de goedkeuring der gemeenterekeningen door de Gede puteerde Staten, nadat de arrondissementscommissaris hierover zijn advies, dat tegelijk met de rekening door hem ingezonden werd, had uitgebracht. Hij onderzocht de rekening aan de hand der bescheiden. Een exemplaar der rekening is dan te vinden in het archief der Gedeputeerde Staten, een ander in het archief van den arrondissements commissaris, doch deze dan vergezeld der daarbij behorende be scheiden. De arrondissementscommissaris kan men evenals de sous-prefect beschouwen als een schakel tusschen het platteland en het provinciaal bestuur. Een eigenaardige toestand deed zich nog voor in de jaren 1830 1839. Onder de gedeponeerde archieven in het schema werd onder meer opgenoemd „Het archief van het commissariaat Maastricht, gevestigd te Valkenburg" van het jaar 1831 tot 1839. Toen geheel Limburg in 1831 overgegaan was in handen der Belgen, behalve Maastricht en het dorp Sint-Pieter, bleef te Maastricht de Commissaris van dat arrondissement in functie. Doch zijn bevoegd heden strekten zich slechts uit over het dorp Sint-Pieter. De dorpen, die vóór die tijd tot dit arrondissement behoord hadden, stonden nu onder Belgisch gezag. Daar de Belgen het onnoodig vonden om een geheel nieuwe indeling der in hun bezit gekomen arrondissementen Maastricht en Roermond op te stellen, vestigden zij te Valkenburg de administratie van het arrondissements-commissariaat Maastricht, Nederlandsch Archievenblad 1938 1939 8

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 9