94
Weilburg toegewezen; koning Willem I, als vertegenwoordiger van
het huis Naussau-Dietz kreeg als schadeloosstelling de souvereiniteit
over het groothertogdom Luxemburg, dat tegelijkertijd een deel werd
van de in 1815 nieuw gestichte Duitse Statenbond. Nu Willem 1
tengevolge van het Tractaat van Londen in 1839 een gedeelte van
Luxemburg aan België moest afstaan, verloor daarmee tevens de
Duitse Bond een deel van zijn gebied. Daarom werd Willem I door
de tractaten van Londen de verplichting opgelegd de Duitse Bond
schadeloos te stellen. Hij heeft dit gedaan door de door hem her
wonnen landstreken van Limburg onder de Duitse Bond te brengen.
De zeer zonderlinge staatkundige figuur, dat in een bepaald deel
van het koninkrijk der Nederlanden, dat voor de toekomst in staats
rechterlijk opzicht in niets van de rest van Nederland verschilde,
boven de Nederlandse grondwet een vreemde grondwet, de consti
tutie van de Duitse Bond, zou gaan gelden, moest enigszins aannemelijk
gemaakt worden en daartoe werd aan dat gedeelte een schijn
van zelfstandigheid gegeven en werd de nieuwe Nederlandse pro
vincie Limburg tot hertogdom geproclameerd; met dit nieuw gevormde
hertogdom Limburg uitgezonderd de vestingen Maastricht en Venlo
en hun kringen, en met Luxemburg trad koning Willem I toe tot
de Duitse Bond. Door de Duitse Bondsvergadering van 5 September
1839 werd deze regeling aanvaard en vanaf dat oogenblik behoorde
onze provincie tot het gebied van de Duitse Bond. Uitdrukkelijk
werd echter het voorbehoud gemaakt, dat Limburg een integrerend
deel van de Nederlandse Staat zou blijven uitmaken.
Tengevolge van die verbinding met de Duitse Bond werden
Limburg verschillende lasten opgelegd. Het Hertogdom moest naar
evenredigheid in alle Bondskosten bijdragen en verder moest Limburg
aan den Bond een militair contingent leveren berekend naar 1 °/0
der bevolking.
In de praktijk waren deze bepalingen echter voor Limburg niet
bezwarend. De bedoelde bijdrage werd uit de Nederlandse Staatskas
betaald en de vorm van dienstplicht was hier niet drukkender dan
in het overige deel van ons koninkrijk. Bovendien werden de bonds-
troepen door de Nederlandse Staat geleverd en bestond slechts voor
het kleinste gedeelte uit Limburgers. Last kon de verhouding van
Limburg tot de Duitse bond veroorzaken door de bepaling, dat in
Limburg de Bondswetten moesten gevolgd worden vóór de Neder
landse. Tengevolge daarvan was b.v. de vrijheid van drukpers, die
in Nederland aan geen banden was gelegd, in Limburg aan een
strenge censuur onderworpen.
Deze verhouding heeft in 1848 in Limburg een sterke beroering
95
veroorzaakt, doordat zich onder de Limburgse bevolking een groep
op krachtige wijze uitsprak voor afscheiding van Nederland en vol
komen aansluiting bij de Duitse Bond, terwijl anderen Limburg verlost
wilden zien van de relatie met de Bond. Voorlopig bleef de toestand
onveranderd.
Maar het verlangen van Nederland om van het Bondsverband
ontslagen te worden deed zich voortdurend gevoelen. Dit verlangen
werd bevredigd, toen tengevolge van de oorlog van Pruissen tegen
Oostenrijk en de meeste Staten van de Duitse Bond bij de vrede
van Praag van 23 Augustus 1866 de Duitse Bond zelf kwam te
vallen; een Noord-Duitse Bond onder leiding van Pruissen kwam
hiervoor in de plaats, waarin Limburg en Luxemburg niet opgenomen
werden. Op verzoek van de Nederlandsche Regering verklaarde
Pruissen op het einde van 1866 Limburg officieel als geheel ontslagen
van iedere band met Duitsland. Deze regeling werd bekrachtigd bij
het tractaat van Londen van 11 Mei 1867, waarbij uitdrukkelijk werd
verklaard, dat door de oplossing van de Duitse Bond de betrekkingen
van Limburg tot die Bond waren opgeheven.
Vanaf dit ogenblik is Limburg in dezelfde toestand gekomen als
alle andere provincies van Nederland. 'De schijn van zelfstandigheid
binnen het Nederlandse Staatsverband, welke Limburg om zijn verband
met de Duitse Bond door de betiteling van „hertogdom" gegeven
was, had nu alle reden van bestaan verloren, en daarmee kon ook
de betiteling „hertogdom" zelf vervallen, welke tenslotte nog slechts
een herinnering was aan de servituten, welke ten behoeve van de
Duitse Bond gedurende 27 jaren op Limburg hadden gedrukt.
In de grondwet van 1887 komt deze betiteling dan ook niet meer
voor en sindsdien is het gebruik ervan in alle van de Regering uit
gaande stukken nagelaten. In de stukken, welke uitgingen van het
Provinciaal Bestuur van Limburg, bleef de titel in gebruik tot 1906.
Na breedvoerige discussies in de najaarszitting van 1905 en in de
zomerzitting van 1906 besloten de Provinciale Staten op 18 Augustus
1906 „in de van het gewestelijk Bestuur uitgaande stukken den titel
„Hertogdom" voortaan niet meer te bezigen". En hiermede viel
eindelijk het laatste relict van Limburg's vroegere onderhorigheid
aan een reeds voor lange jaren te niet gegane Duitse Bond.
Uit hetgeen wij medegedeeld hebben omtrent de lotgevallen der
provincie Limburg, zal men hebben kunnen opmerken, dat het pro
vinciaal archief, als zijnde de neerslag der functiën van ambtenaren
en colleges, niet, zooals dit in de andere provincies het geval is,
een geheel vormt, verdeeld in het archief van den gouverneur (n^