126 Huis", maar later werd de taak van dit Kabinet iets nauwkeuriger bepaald en omschreven „De aanmerkelijk vermeerderde omvang der zaken, welke dagelijks aan 's Konings beschikking worden onderworpen," zoo heette 't in de inleiding van een in 1827 voor de Kabinets-secretarissen bij geheim Koninklijk Besluit vastgestelde instructie, „heeft Hoogstdeszelve be dacht doen zijn op het daarstellen van middelen, waardoor de nauw keurige behandeling der zaken, welke Zijner Majesteits kennisneming vorderen, voorzien, doch tevens gezorgd wordt, dat die onderwerpen alleen in zooverre den koning worden voorgelegd, als vereischt wordt ten einde Hoogstdeszelfs kostbare tijd niet geheel daaraan behoeve te worden toegewijd." 2) De hier bedoelde „zaken" bepaalden zich in hoofdzaak tot de aan den Koning gerichte adressen en requesten. In hoofdzaak, want het archief van het Kabinet des Konings bestaat uit zeer uiteen- loopende bestanddeelen. De heer Bonder heeft alle tot dit archief behoorende stukken ondergebracht in een veertiental groepen, verdeeld naar de volgende respecten: Stukken van algemeenen aard; Binnenlandsche Zaken; Belgische aangelegenheden; Luxemburgsche aangelegenheden; Buiten- landsche Zaken; Financiën; Handel, Nijverheid en Bankwezen; justitie en Politie; Koloniën; Marine; OorlogPosterijen; Staatssecretarie en Kabinet des Konings; Staatscourant, bladen en almanak. Bovendien zijn bij dit archief ondergebracht een aantal brieven door den Prins van Oranie tijdens diens verblijf in Engeland met het Foreign Office en andere instellingen en personen gewisseld (1813). Tenslotte zijn in den inventaris beschreven de archieven van de „Administration Commune des Hautes Puissances Alliées" in de Zuidelijke Nederlanden (1814) en het archief van den Secretaris van Staat voor België (1814— 1816), archieven waarvan men de beschrijving in dezen inventaris niet zou zoeken, ware het niet, dat de functie van den Secretaris van Staat voor België verviel, toen ingevolge de Grondwet van 1815 de nieuwe Departementen van Algemeen Bestuur waren gevormd en de taak van dien Secretaris werd overgenomen door de betrokken Departements-hoofden, waarna de, op het bestuur der Zuidelijke provincies vóór de Vereeniging betrekking hebbende, archieven werden overgedragen aan den Secretaris van Staat. De heer Bonder heeft met de beschrijving van deze verzameling archieven, te samen vormend 6809 inventaris-nummers, ongetwijfeld Bij K. B. van 22 Dec. 1840 werden Staatssecretarie en Kabinet des Konings vereenigd. 2) Deze instructie is in den inventaris afgedrukt op blz. 30/31. 127 de belangrijkste der „regeerings"-archieven uit het eerste deel der XlXe eeuw toegankelijk gemaakt voor den onderzoeker, die zonder deze beschrijving moeilijk den weg zou gevonden hebben in den baaierd van heterogene stukken. De beschrijving is zakelijk en geeft een duidelijk beeld van den inhoud der meerendeels omvangrijke pakken, waarin de stukken werden bijeengevoegd. De indeeling van den inventaris is zeer overzichtelijk en een uitvoerig register van eigennamen en zaken vergemakkelijkt het gebruik ervan. In vele annotaties heeft de heer Bonder bovendien talrijke ge- gegevens verwerkt, die de soms summier gehouden beschrijving aanvullen en als toelichting dienen op den aard der beschreven stukken, terwijl uitvoerige „inleidingen" tot elk archief de vorming en den inhoud ervan in het licht stellen. De inventaris draagt in zijn verschijning overigens het stigma van den nood dezer tijden. Hij is namelijk helaas niet door de drukpers vermenigvuldigd maar vervaardigd op de cyclostyle, zij het dat dit met zorg en smaak werd gedaan. CAREL BLOEMEN. De archiefwet 1918, S. 378, en de registers van den burgerlijken stand, door H. Vlug. In een tweetal artikelen van Gemeentelijke Documentatie en Secretarie organisatie, 't bekende Maandblad ten behoeve van het Registratuurbureau der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, stelt de Secretaris van de Studieclub voor Gemeentelijke Documen tatie, de heer H. Vlug, de vraag: „wie geeft uittreksels af uit de registers van den burgerlijken stand van 1812, de secretaris of de ambtenaar van den burgerlijken stand?" Deze vraag kwam reeds in 't jaar 1905 bij een boekbespreking in 't archievenblad van 't toen uitgekomen werk van J. Beth „De Burgerlijke Stand", door Mr. R. Fruin, ter sprake. De recensent kwam toen tot de conclusie, dat de registers van den burgerlijken stand weliswaar berusten in het gemeentelijk archief-depot, in art. 22 B.W. z.i. kennelijk met „de archieven der gemeente" bedoeld, echter zonder deel uit te maken van het archief van 't gemeentebestuur. Volgens Mr. Fruin moest art. 103, lid 2, dat den secretaris met de zorg voor 't archief belastte, dezen ook tot beheerder van de naar het archiefdepot overgebrachte burgerlijke standsarchieven bestem pelen en tot eenigen bevoegde tot het geven van afschriften daaruit. In strijd met de duidelijke bewoordingen der wet, werd echter in

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 21