110
lagen. Tot het afhooren daarvan had de Kamer den Raad van State
reeds opgewekt, doch tevergeefs. Op 18 Februari 1619 besloot de
Generaliteitsrekenkamer hierover den Raad aan te spreken.
De Staten-Generaal zagen zich in Juni 1621 genoopt naar aan
leiding van klachten, die over rekeningen van Ontvangers-generaal
der Admiraliteitscolleges waren ingekomen, het advies der Generali
teitsrekenkamer in te winnen en hieraan algemeene beschouwingen
te verbinden. Aan de Staten-Generaal werden door de Kamer daarop
onder dagteekening van 25 Juni 1621 „Poincten van consideratie"
ingeleverd, (archief G.R.kamer No. 66, fol. 30).
In hare overwegingen merkt de Generaliteitsrekenkamer op, dat
verschillende rekeningen van particuliere comptabelen, niettegen
staande veelvuldig door de Kamer bij den Raad van State aange
wende moeite, ongesloten waren blijven liggen. De Kamer achtte
het gewenscht dat de rekeningen van particuliere comptabelen van
elk jaar, voordat de Ontvanger-generaal zijn rekening overleverde,
behoorlijk opgenomen en gesloten, zouden worden gezonden aan de
Generaliteitsrekenkamer.
In Januari 1622 volgde daarop de vaststelling door de Staten-
Generaal van een instructie voor de Ontvangers-generaal der Admi
raliteitscolleges, terwijl in de instructie der Generaliteitsrekenkamer
een kleine wijziging werd aangebracht. Dit college wendde zich
daarop met een uitvoerig schrijven (gedateerd 11 Februari 1622) tot
de Staten-Generaal, waarin het als zijn meening te kennen gaf, dat
alle andere, particuliere comptabelen voor de Generaliteitsrekenkamer
zouden moeten rekening doen, opdat de sloten jaarlijks in de generale
rekening van den Ontvanger-generaal konden worden gebracht.
In verloop van tijd zou de Ontvanger-generaal Johan Doubleth
bij zijn administratie op moeilijkheden stuiten, die zoo zeer toenamen,
dat hij in October 1628 zich genoopt zag zijn ontslagaanvrage in
te dienen bij de Staten-Generaaltevens verzocht hij aan H. H.
Mogenden om zijn broeder Philips Doubleth, destijd 39 jaren oud, die
van kindsbeen af in de zaken van het comptoir geoefend was, tot
opvolger te benoemen. De Staten besloten aan Philips D. commissie
te geven, die zou ingaan, nadat een instructie voor het ambt was
gearresteerd, deze arrestatie volgde op 1 Januari 1629. De instructie
hield in artikel 27 de bepaling in, dat de Ontvanger-generaal, na
expiratie van elk jaar, van zijn geheele bewind en administratie vol
komen en ter principale rekening zou moeten doen en overleveren
in handen van de Generaliteitsrekenkamer.
Het blijkt, dat bij het einde van het jaar 1628 de rekeningen
van Johan Doubleth nog niet waren geformeerd. Zelfs in 1634 was
111
deze met zijn afrekening niet gereed gekomen; destijds had de ver
antwoording over de jaren 1627 en '28 nog niet plaats gehad. De
Staten-Generaal gaven, na een desbetreffende resolutie van 18 Maart
1634, opnieuw bij besluit van 17 Juli 1634 aan de Generaliteitsreken
kamer opdracht om zorg te dragen voor het voltrekken der rekening
van den Ontvanger-generaal.
Met dezen loop van zaken heeft blijkbaar verband gehouden
een ander, in dezelfde vergadering van 17 Juli door de Staten-
Generaal genomen besluit, dat betrekking had op het afleggen der
rekeningen van de particuliere comptabelen; de Staten bepaalden,
dat deze comptabelen ter zake hunner rekeningen aan de Generaliteit
voortaan zouden rekenen voor de Generaliteitsrekenkamer.
De Raad van State achtte zich door deze resolutie in zijn gezag
te kort gedaan; het college nam op 19 Augustus 1634 het besluit
zich tegen de wijziging te verzetten, als zijnde „een zaak van
importantie, door welke verandering in de regeering werd gemaakt".
Verder besloot de Raad het advies van den destijds afwezigen
Tresorier-generaal Van Goch in te winnen.
De aangelegenheid kwam bij den Raad van State opnieuw ter
tafel in de vergaderingen van 14 en 15 September; het werd noodig
geacht den bijstand in te roepen van Prins Frederik Hendrik als hoofd
van den Raad. De Prins bevond zich destijds in de legerplaats te
Drunen en daarheen werden door het college afgevaardigd een
raadsheer benevens de Tresorier-generaal Van Goch, met brieven
van credentie aan beide Stadhouders, (archief R. v. St. No. 1881,
fol. 181).
In de instructie, door den Raad van State voor de afgevaardigden
vastgesteld, werd te kennen gegeven, dat de resolutie, door de
Staten-Generaal genomen, directelijk streed tegen de autoriteit van
de Stadhouders en den Raad van State; in 1588 was bepaald, dat
dit gezag geen verandering zoude ondergaan tenzij met gemeen
advies, hetgeen in deze niet was geschied. De Raad formuleerde
zijn bezwaren en overwegingen in een stuk, getiteld: „Redenen ende
„consideratiën, waeromme den Raet van State niet en behooren
„affgenomen te worden de comptabelen ende gevoecht aan des
„Generaliteytsrekencamer"
De Raad verklaarde daarin o. m. zich niet te kunnen voorstellen,
dat eenig college met korter expeditie, beter mesnage, meerder
Op het Aig. Rijksarchief berust een blijkbaar gelijktijdige copie der Redenen
en consideratiën; het stuk is in 1900 uit particulier bezit verworven. (Aanw. 1900
XXXII No. 9).
Nederlandsch Archievenblad 1937-1938
8