150
ook hier te vinden zijn, wordt daardoor in eer hersteld. Wel echter
wordt een dieper begrip der oudere Noord-Nederlandsche geschiedenis
daardoor tegengehouden. Alleen hierom, en niet om persoonlijke
redenen, heb ik gemeend, mijn bezwaren met duidelijke woorden te
moeten uiten. Het spijt mij, dat zij zich tegen het werk van een
gestorvene moeten richten; of hij, reeds in den zomer van 1937
overleden, voor zijn werk in alle opzichten verantwoordelijk dient
gemaakt te worden, is mij overigens niet bekend.
O. OPPERMANN.
Mnerv a-Handbüc her. 2. AbteilungDie Archive. Band 1. Deutsches
Ke.ch, Danemark, Est/and, Finn/and, Lettland, Litauen, Luxemburg,
N.ederlande, Norwegen, Osterreich, Schweden, Schweiz. Herausgegeben
Ïoqo w/ Wt^TZCKE und drGerhard Lüdtke. (Berlin und Leipzig
1932, Walter de Gruyter Co),
Société des nations, fnstitut international de cooperation intellec
tuele. Gu.de International des Archives. Europe. (Éditeurs: Institut
international de cooperation intellectuelle, Paris; Biblioteca d' arte
editrice, Annales institutorum, Rome 1934).
Internationa/er Archivfiihrer. Herausgegeben von der Kommissiën
fur Arch.vfragen des mternationalen Ausschusses für Geschichtswissen-
schatt. Bearbeitet von Hans Nabholz und Paul Klaui. (1936, Rascher
Verlag, Zurich und Leipzig).
Hoewel uit den aard der zaak bovenstaande boeken slechts voor
een klein deel op het Nederlandsche archiefwezen betrekking hebben,
z'jn zij toch meen ik, wel zoo belangrijk, dat zij niet onopgemerkt
aan het Nederlandsch Archievenblad mogen voorbijgaan
Het deel van de „Minerva-Handbücher", dat hier besproken wordt
heeft zijn ontstaan te danken aan een streven om de periodiek ver
schijnende Minerva-Jahrbücher wat kleiner van omvang te maken
Men trachtte dit te bereiken door alle gegevens, die telken jare
dezelfde waren, uit het Jahrbuch te lichten en te verwerken in
afzonderlijke Handbücher. Zoo is het ook met het archiefwezen
gegaan: alles, wat op de archieven betrekking had en alle jaren zich
ze t gelijk bleef zou in Handbücher worden samengebracht. Aanvan
kelijk was het de bedoeling, dat in het eerste deel alleen het archief
wezen in Duitschland zou worden behandeld; daar echter de gegevens
e reffende de Duitschland omringende landen niet een apart deel
eken te kunnen vormen, hebben de bewerkers Denemarken, Estland,
151
Finland, Letland, Litauen, Noorwegen, Zweden, Oostenrijk, Zwitser
land, Luxemburg en Nederland bij het Duitsche rijk ingelijfd. Het
Duitsche archiefwezen wordt eerst behandeld en wel op deze wijze,
dat achtereenvolgens alle plaatsen, waar zich eenigszins belangrijke
archieven bevinden, alphabetisch de revue passeeren. Zoo vindt men
bijv. bij München behandeld: het „Bayer. Haupt-Staatsarchiv het
„Bayer, Kriegsarchiv", het „Archiv des Reichspostministeriums Abt.
München", het „Universitats-Archiv München het „Archiv der Bayer-
ischen Akademie der Wissenschaften het „Archiv der Erzbischöflichen
Metropolitankapitels München und Freising het „Landeskirchliches
Archiv" en het „Stadtarchiv München". Bij elk archief worden dan,
behalve adres en, eventueel, telefoonnummer, enkele algemeene opmer
kingen gegeven, een kort overzicht van de inhoud van het archief,
de voorwaarden waaronder het archief geraadpleegd kan worden,
een summiere geschiedenis van de huisvesting van het archief en
een litteratuuropgave. Van de 524 bladzijden, die het boek aan tekst
telt, zijn er 385 gewijd aan de Duitsche archieven. Dat men daarover
dus in dit werk een schat van gegevens kan vinden, spreekt vanzelf.
De Duitschland omringende landen moeten het met heel wat minder
bladzijden doen: Nederland wordt in 21 bladzijden behandeld. Ook
hier worden de plaatsen in alphabetische volgorde en ieder archief
op dezelfde wijze als de Duitsche archieven besproken, met dien
verstande echter, dat, zooals ook in een noot gezegd wordt, alleen
die Nederlandsche archieven in aanmerking komen, aan wier hoofd
een wetenschappelijk archiefambtenaar staat, terwijl dit voor de
bespreking van Duitsche archieven geen vereischte is. Uit het voor
woord van dit nauwgezet bewerkte en keurig uitgegeven deel blijkt,
dat onze vroegere Algemeene Rijksarchivaris, wijlen Prof. mr. Fruin,
de stof voor Nederland verzameld heeft.
Ook bij de bespreking van den „Guide International des Archives"
en den „Internationaler Archivführer moet Fruin s naan genoemd
worden. Maar hier was het niet alleen verzamelen van gegevens wat
hij deed. Aan de besprekingen, die den grondslag gelegd hebben
voor deze uitgaven, heeft Fruin persoonlijk deelgenomen. Op initiatief
van het Comité international de cooperation intellectuelle de la
Société des nations werd in 1931 ingesteld een Comité consultatif
d' archivistes dat in December 1931 besloot - Fruin was op deze
vergadering aanwezig te trachten een „Guide international des
archives" tot stand te brengen. Vragenlijsten werden rondgezonden
de antwoorden werden vereenigd in den alle Europeesche landen
Zie Ned. Archievenblad 1932/33, blz. 17.