117 Daar J an van Nassau in de nu volgende jaren door de Neder landsche politiek sterk in beslag genomen werd en als Stadhouder van Gelderland (1578 1580) zelfs buiten zijn graafschap vertoefde, werden er aan zijn kanselarij dusdanige eischen gesteld, dat, bij gebrek aan personeel, er aan het nauw er mee verbonden archief niet de noodige zorg besteed kon worden. 116 woordigd door Koningin Wilhelmina der Nederlanden eri Groothertogin Charlotte van Luxemburg. Het voor de Ottoonsche linie bestemde exemplaar van dit deelingsverdrag heeft eeuwenlang te Dillenburg berust, totdat het, toen het Huis van Oranje-Nassau in 1815 zijn stamland noodgedwongen afstond, vandaar verhuisde naar de archieven van het Nederlandsche Koningshuis in Den Haag. Aan het exemplaar dat behoorde aan Graaf Walram is geen lang bestaan beschoren geweest, daar deze, krankzinnig geworden, het heeft verbrand. De uit de oudste tijden bewaarde archivalia zijn uitsluitend oorkonden, die opgesteld waren door den grafelijken hofkapelaan, die tevens „cancellarius" of geheimschrijver was, ook wel „notarius" genoemd werd en later, bij het toenemen van den voorraad archief stukken, soms tevens den titel van „archivarius" voerde. De combi natie van burchtkapelaan en grafelijk secretaris met archivaris treffen wij in 1503 aan onder Graaf Johan V. Reeds toen deed zich het verschijnsel voor, dat wij tot in de achttiende eeuw waarnemen, dat de kanselarijambten geslachtenlang in dezelfde familie bleven. Ook was al, sinds 1482, de ruimte onder een stevig gewelf in het slot als archiefkamer in gebruik, zooals dit tot aan de verwoesting van het burchtpaleis door den brand van 1760 heeft geduurd Toen onder Graaf Willem den Rijke in 1530 de Luthersche her vorming in Nassau haar intrede deed, leidde dit op geestelijk gebied tot zooveel veranderingen, dat het kanselarij- en archiefwerk niet langer door geestelijken kon worden verricht, doch aan weldra spe ciaal geschoolde bestuursambtenaren moest worden opgedragen. De bekendste werd magister Wilhelm Knuttel, die jarenlang op diplo matiek gebied de vertrouwde van Willem den Rijke, zoowel als van zijn zoon Prins Willem en zijn broer Graaf Hendrik III van Nassau- Breda geweest is, voor wien hij ook genealogische en heraldische nasporingen deed. Behalve dat hij een werk over het Graafschap Nassau schreef,2) verzamelde hij ook oorkonden (origineelen en af schriften) betreffende het Huis Nassau, welke collectie „Diplomatarium Knüttelianum thans nog in het Staats-Archiv van Wiesbaden berust. Zijn schoonzoon Anton Stöwer, die zijn loopbaan begon als opvoeder van Prins Willem en Graaf Jan van Nassau, werd in 1544 grafelijk secretaris. Daar hij reeds twee jaren later stierf heeft hij Un m'' lAm^cte li3" r 'SLdjZe archiefkamer het eerst afgebeeld in het werk van blz 139 Geschiedenis van het Huis van Oranje-Nassau, dl. II, tegenover 2) „Epitome stemmatis illustrium Dominorum comitum a Nassaw", vervaardigd voor de verschillende takken van het Huis. Het voor REINIER VAN CHALON bestemde ?936 Pb1af 7H0 Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bewaard (Siegerland niet meer dan de eerste hand kunnen leggen aan een nieuwe ordening en vermoedelijk de eerste beschrijving van het archief. In Graaf Johan's tot in bizonderheden afdalende „Schreiberei- Ordnung" van 1563 werd ook het archief niet vergeten en aan Stöwers opvolger Wilhelm Braunfels het toezicht opgedragen over de verzegelde documenten in het archiefgewelf, terwijl hij verder „Protocollum und Registratur halten" moest, d.w.z. de nieuwe stukken der regeeringsadministratie naar het onderwerp ordenen en regis-r treeren, zoodat de door den Graaf gewenschte rangschikking van het oud en nieuw archief dadelijk het belang der stukken deed uitkomen. „Damit alle und jede neue Sachen in eine gute und richtige Ordnung gebracht werden mögen, so will fürs erst von nöthen sein, dasz alle Laden in den Dillenburgischen Geweiben mit guter Zeit und Vleisz durchsehen und jedes an sein gepurendt Orth gelegt und in einem jeden Laden wie durch weilens (Stöwer) angefangen und zum Theil registrirt ist, ein Register, darin alle Briefe ex serie temporum, nacheinander mit kurzem Inhalt desselbig verzeichnet, gelegt werden". Doch lang was ook Braunfels niet in functie, daar hij reeds in 1564 als rentmeester in Siegen overleed. In de „Kanzlei-Ordnung" van 1566 kreeg de „oberste Secretarius" de opdracht het werk van Stöwer en Braunfels voort te zetten, waartoe hem „eine sondere Information, wie er sich mit solcher Registratur in specie zu verhalten, soil schriftlich zugestellt werden". Veranderingen in deze instructie werden reeds in 1569 aangebracht, noodig geworden als zij waren door de positie die het Graafschap Nassau in het algemeen en Dillenburg in het bizonder toen innam, nadat Willem van Oranie van hieruit de bevrijding der Nederlanden beraamde, zoodat, zooals Treitschke het volgens het citaat bij Becker uitdrukte: „im stillen Winkel des Dilltals, wenn der grosze Schweiger und Johann von Nassau daheim weilten, die Depeschen aus Venedig und Rom, Antwerpen und Paris sich kreuzten und an den Rechnungen dieser ernsten Denker die Freiheit der Welt hing". Toen Graaf Jan in 1597 zijn testament maakte en de verdeeling van zijn land onder zijn zonen regelde (zoodat na zijn dood in 1606 de graafschappen Nassau-Dillenburg, -Diez, -Hadamar, -Siegen en -Beil- stein ontstonden), bepaalde hij tevens, dat de kanselarij en het archief

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1938 | | pagina 12