64 plaatsen, totdat hij tenslotte in 1933 vrijwel geheel tot immobiliteit gedoemd zich genoodzaakt zag, ziekteverlof aan te vragen. Het gehoopte herstel is helaas niet gekomen en met ingang van 1 Februari 1935 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag als Rijksarchivaris verleend. Weinigen, die Zeper ook nog in zijn tweede Friesche ambtsperiode gekend hebben als den ambulanten „reis '-archivaris, die vrijwel nimmer een weekend te Leeuwarden placht door te brengen, doch dan steeds in „Holland" bij familieleden of vrienden te vinden was, die lange wandelingen en fietstochten als een genot beschouwde en een groot deel van zijn inspectiebezoeken per rijwiel placht af te leggen, zullen toen hebben kunnen vermoeden, welk droevig levenseinde hem be schoren was. Moeizaam kon men hem later op twee stokken steunend door Leeuwardens straten zien strompelen, totdat hij tenslotte slechts per auto de Kanselarij kon bereiken en aldaar tusschen de middag uren moest overblijven. Na zijn pensioneering trof hem allereerst de zware slag, zijn echtgenoote, wie het slechts korten tijd gegeven was geweest zijn voorbeeldige verzorgster te zijn, te moeten afstaan na weinige jaren van laat verworven huwelijksgeluk. Aan bed en rolstoel gekluisterd kon hij in den aanvang althans in zijn woning nog eenigen wetenschappelijken arbeid verrichten. 4 |anuari 1937 is voor hem nog zeer onverwacht het einde gekomen. Zijn verdiensten buiten den archiefdienst, met name als biblio thecaris van het Friesch Genootschap (1915—1937) en redacteur van de Vrije Fries (1916—1928) alsook zijn bemoeiingen voor de uitgave van de matricula van Hoogeschool en Athenaeum te Franeker vermeld ik t.a.p. uitvoerig, aangevuld door een opgave van zijn voornaamste kleinere, op Friesland betrekking hebbende, publicaties. De herinnering aan Zeper zal ook bij zijn collega's levendig blijven als die aan een bescheiden, hartelijk medelevend vakgenoot, uitgerust met een ongewoon grooten voorraad parate kennis op historisch en ander wetenschappelijk terrein, steeds vol geest en humor. Zijn ambtenaren gedenken hem als den, steeds ook voor hun particuliere en huiselijke belangen zich interesseerenden, chef en persoonlijk be schouw ik het als een van Zepers grootste verdiensten, dat hij er steeds naar gestreefd heeft en er ook in geslaagd is, het Rijksarchief in Friesland te Leeuwarden en in de provincie een grootere mate van populariteit te geven, dan het te voren ooit gehad heeft. Hij ruste in vrede A. L. HEERMA VAN VOSS. 65 In memoriam Dr. M. A. J. Schoengen. Op Donderdag den I Iden Februari 1937 overleed na een ziekbed van twee maanden in het Mariënhospital te Hamm in Westfalen Dr. Michaël Schoengen, oud-rijksarchivaris in Overijsel. Met hem is een merkwaardige figuur uit onze kleine archiefwereld heengegaan. Duitscher van geboorte, heeft hij het grootste gedeelte van zijn leven in Nederland doorgebracht, waarvan ruim dertig jaren in 's Rijks archiefdienst. Schoengen werd op 5 December 1866 te Widdersdorf bij Keulen geboren. Zijn jeugd schijnt hij grootendeels te Zwolle te hebben doorgebracht, waar hij voorbereidend onderwijs genoot. Welke de reden is geweest, dat de Overijselsche hoofdstad zijn woonplaats werd, is mij niet bekend. Maar wel staat het vast, dat Schoengens hart, ook in later jaren, immer weer naar die stad trok en dat hij voor haar geschiedenis steeds de levendigste belangstelling heeft gekoesterd. Aanvankelijk werd Schoengen voor het priesterschap opgeleid en hij heeft daartoe eerst de lessen aan het klein-seminarie te Megen gevolgd, vervolgens aan een groot-seminarie in België, waarschijnlijk in de omgeving van Luik. Hij onderbrak daar zijn studies en voltooide die in 1898 aan de Universiteit te Freiburg (Zwitserland) met het schrijven van een proefschrift, getiteld „Die Schule von Zwolle von ihren Anfangen bis zur Einführung der Reformation (1582)", dat een hernieuwd getuigenis aflegde van zijn voorkeur voor Zwolle's merk waardige geschiedenis op het gebied van het middeleeuwsch onderwijs. Ongetwijfeld heeft de invloed van Professor Acouov te Leiden, bij wien hij eenige colleges volgde, hem gebracht tot de grondige bestudeering van de ontwikkeling van het onderwijs hier te lande, dat in zoo nauw verband stond met de geschiedenis van Geert Groote en diens broederschap. Wie toch was beter dan Schoengen op de hoogte van het leven van dezen grooten humanist en van dat van zijn tijdgenooten, zooals Albert van Calcar, Florens Radewiins, Dirk van Herxen en Johannes Cele, van wie vooral de laatste als rector een overwegenden invloed heeft uitgeoefend op de ontwik keling van de eens zoo vermaarde stadsschool van Zwolle. Is het te verwonderen, dat Schoencen, die zich meer en meer in het onder werp had verdiept, zich tot levenstaak had gesteld de geschiedenis van het onderwijs in Nederland te boek te stellen? Behalve te Leiden en te Freiburg heeft Schoengen ook gestudeerd

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 3