92 het zijn nut hebben, er hier aan te herinneren, dat blijkens de ver slagen van den Algemeen Rijksarchivaris de overbrenging naar Den Haag ten verzoeke van het gemeentebestuur heeft plaats gehad en dat het archief daar toen aan de zorgen van den hoofdcommies Berends is toevertrouwd, die er voor is blijven zorgen ook nadat hij 's Rijks dienst had verlaten. Bekend is, dat een aantal volontairs onder de leiding van den heer Berends hunne krachten op dit be langrijke materiaal hebben beproefd. De aandachtige lezer kan die verschillende handen hier en daar speuren. Vooral de regestenlijst verraadt, dat er goede en minder goede krachten aan hebben gewerkt. Dit neemt niet weg, dat wij toch in den heer Berends den samen steller van het werk mogen zien, die daarbij ongetwijfeld naar een heid van systeem heeft gestreefd. Het werk is in twee deelen verschenen, waarvan het eerste inleiding en inventaris bevat, het tweede regestenlijst en index. De inleiding vervalt in een paragraaf over de bestuursinrichting der stad, een over de geschiedenis van het archief en een over de ordening en beschrijving van het archief. De eerste paragraaf is verdienstelijk, maar besteedt wel heel veel aandacht aan de periode 1795-1813 in verhouding tot den vroegeren tijd. Uit dien vroegeren tijd mis ik noode mededeelingen over de plaats, die de stad ten tijde van de Republiek in het gewest innam. Ik mis zelfs de mededeeling, dat zij in de Staten vertegenwoordigd was, een omstandigheid, die toch voor de juiste waardeering van vele stukken in het archief van belang is. Bij het bestudeeren van den inventaris komen wij dan ook al spoedig tot de ontdekking, dat de beknoptheid van de inleiding op dit punt geen op zich zelf staand feit is, maar dat bij de beschrijving en de indeeling van de stukken meermalen te weinig aandacht is geschonken aan de Geldersche instellingen, waartoe de stad in be trekking stond of waarmee zij althans in aanraking kwam. Ik kom hierop straks terug. Omtrent de eerste paragraaf der inleiding merk ik nog op, dat er vrij veel in staat omtrent de rechtspraak te Harder wijk en omtrent het rechterlijk archief der stad, maar dat de ge schiedenis van het laatste wordt afgebroken bij de overbrenging naar de prefectuur in 1811 (een mededeeling, die overigens in II zou hebben thuis behoord). Dat het zich thans in het Rijksarchiefdepot te Arnhem bevindt, wordt blijkbaar bekend verondersteld. Er is echter zoo weinig met het alsnog voortbestaan van dit rechterlijk archief rekening gehouden, dat eerst op het laatste moment vóór het af sluiten van den inventaris op initiatief van de üeldersche archief inspectie een ruil van archivalia tusschen Rijk en gemeente heeft plaats gehad, die waarschijnlijk heeft belet, dat een aantal stukken 93 van rechterlijken aard in den inventaris zijn opgenomen. Er zijn er wellicht nog enkele achtergebleven, maar iedereen weet, dat een zuivere splitsing tusschen het rechterlijke en het administratieve ge deelte van het oud-archief eener stad zeer bezwaarlijk is. De derde paragraaf van de inleiding, over de ordening en be schrijving van het archief, begint met de mededeeling, dat blijkens een ouden inventaris in het stadsarchief waren opgenomen stukken, die er niet toe behoorden. Zij worden in den nieuwen inventaris in een aanhangsel toegevoegd aan het eigenlijke archief. De schrijver gaat daarbij uit van het goede beginsel, dat archieven van instel lingen, die een eigen bestaan hadden, als gedeponeerde archieven behandeld moeten worden. De uitwerking van dit beginsel laat echter m.i. te wenschen en het wil mij voorkomen, dat bij de behandeling van deze materie onvoldoende inzicht in de verhouding van de stad tot het gewest tot onduidelijkheid en omslachtigheid aanleiding heeft gegeven. Gaan wij de indeeling van den inventaris meer in bijzonderheden na, dan valt ons op, dat in de aan het hoofdarchief gewijde afdee- lingen verschillende onderwerpen worden genoemd, die ook in de afdeeling der gedeponeerde archieven voorkomen. In de eerste af- deeling bij voorbeeld is een onderafdeeling „onderwijs" (stadsschool, Veluwsch gymnasium en provinciale academie), terwijl in de derde „archivalia van het Veluwsch gymnasium" en „archivalia betreffende de provinciale academie" worden aangetroffen. De rechtspositie van deze instellingen is verschillend geweest, ook de lotgevallen harer archieven. Er wordt iets over gezegd in de aanteekening bij de nos. 638 vlg., maar de niet ingewijde lezer zal toch eenige moeite hebben om te begrijpen, waarom de op het Veluwsch gymnasium en de provinciale academie betrekking hebbende archivalia over twee af- deelingen zijn verspreid, terwijl bij nadere beschouwing blijkt, dat het onder de gedeponeerde archieven beschreven archief der academie slechts een van een curator afkomstige verzameling is. Nergens is vermeld, dat het archief dezer gewestelijke instelling zich in het Rijksarchiefdepót te Arnhem bevindt, waar het logisch thuis behoort. Een voorbeeld van iets meer belang is het volgende. De eerste afdeeling heeft een onderafdeeling „kloosters" (nos. 1042 vlg.) en eene „geestelijke goederen" (nos. 1392 vlg.), terwijl in de derde af deeling „kloosterarchieven" voorkomen (nos. 1934 vlg.) De laatste hebben hier geen reden van bestaan, aangezien de goederen van de voormalige Harderwijker kloosters door de Gedeputeerde Staten van het Kwartier werden beheerd na de secularisatie van die stichtingen. De verdeeling van stukken over die drie onderafdeelingen, op grooten 3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 19