44
Oostenrijkers welkom heette. Deze namelijk hadden sedert eenige
jaren, terwijl zij vroeger trouwe comparanten waren, wegens de
bestaande moeilijkheden tusschen Oostenrijk en Duitschland niet
kunnen opkomen; sedert de in Juli j.l. gesloten overeenkomst tusschen
deze beide staten waren de bezwaren vervallen. Ook de aanwezig
heid van een Nederlander, na een jarenlang ontbreken onzer land-
genooten - vroeger was dr. Schoengen regelmatig present werd
met waardeering vermeld.
Na de verwelkoming herdacht Dr. Riedner de overleden archi
varissen. Er moge hier in het bijzonder melding gemaakt worden
van de hartelijke woorden, waarmede de Voorzitter onzen overleden
landgenoot Professor Fruin herdacht. Het groote aanzien, dat deze
zich in de geheele Europeesche archiefwereld verworven had, werd
in welgekozen bewoordingen gememoreerd.
In het vervolg zijner rede besprak Dr. Riedner de positie van het
archiefwezen in het Derde Rijk. De omvang en het gebruik der
archieven zijn sterk toegenomen, doch evenzoo de belangstelling
der Regeering. Dit laatste uit zich in het verbouwen en vergrooten
der archiefgebouwen: Marburg krijgt een geheel nieuw archiefgebouw,
dat thans vrijwel gereed is, evenzoo Berlijn Dahlem. Hannover,
Münster en Düsseldorf worden of zijn vergroot. Ook het personeel
wordt sterk uitgebreid: in Pruisen worden in 1936 niet minder dan
12 nieuwe wetenschappelijke ambtenaren bij de archieven aangesteld.
Een voor geheel Duitschland geldende archiefwet bestaat nog niet,
doch zeer binnenkort is een algemeene rijksorganisatie van het archief
wezen te wachten, met een eenvormige opleiding te Berlijn en te
München, alsmede een Archivalienschutzgesetz" waarvan veel heil
verwacht wordt.
Als hoofdpunt van de Tagung noemde Dr. Riedner: Families-
onderzoek in verband met het „Volkstum". Gezien de opvattingen
in het Derde Rijk kan men begrijpen, dat de „rassische" problemen
hun oplossing voor een groot deel in de archieven moeten vinden,
zoodat toelichting van de daarbij rijzende en gerezen vraagstukken
voor de Duitsche archiefwereld van eminent belang is.
Na het einde van de rede van Dr. Riedner werd de Tagung
namens den staat Baden begroet door den Minister van Onderwijs
Dr. Wacker, aan wien ik later de eer had voorgesteld te worden.
Als eerste lezing stond op het programma die van Dr. Knöpfler,
archivaris aan het Beiersche staatsarchief te München, over„Archive
und Familienforschung in der heutigen Zeit". Spreker deelde mede,
dat er reeds einde 1933 te München aan het Hauptstaatsarchiv een
45
„Beratungsstelle" was ingesteld ter behandeling van vragen over
afstamming, adeldom, wapens en ontcijfering van oorkonden, alsmede
„Erbhofsachen". Hiervan werd al direct een zeer druk gebruik gemaakt.
Ook van andere achieven had spr. gegevens ontvangen omtrent het
gebruik, dat soms ontstellend groot was. Veel hangt hierbij af van
de vraag, of de „Kirchenbücher" in de staatsarchiefdepóts zijn opge
nomen, zooals dit o. m. het geval is in de hnksrijnsche gebieden, in
Hessen Nassau en in de Hanzesteden.
In Spiers (Rijnpalts) kwam men tot 30.000 aanvragen per jaar, dus
bijna 100 per dag. Vanzelfsprekend was er dan ook voor den eigen
lijken archiefarbeid vrijwel geen tijd overgebleven, en ontstond er
een groot tekort aan ambtenaren.
Bijna alle staats- en stadsarchieven hebben thans zoo'n „Bera
tungsstelle": het gebruik daarvan schijnt iets af te nemen. De werk
zaamheden bepalen zich tot het verschaffen van gegevens, noodig
voor de „Ahnenpass"; voor verder genealogisch onderzoek worden
alleen aanwijzingen gegeven.
Wat de voor de hand liggende gegevens voor zoo'n verder
onderzoek betreft, zoo deelde spreker mede, dat in Beieren voor
den adel (waarbij „Arische" afstamming tot 1750 bewezen moet
worden) een prachtig materiaal gevonden wordt in de circa 4000
deelen „Adelsmatrikel" die vroeger bij het Heroldsamt berustten.
In Wurtemberg bestaan sedert 1797 „Familienregister", een
soort bevolkingsregisters. Elders is men aangewezen op de „Kirchen
bücher", daar de Burgerlijke Stand eerst in 1875 is ingevoerd, ten
minste in het rechtsrijnsche Duitschland.
Naar aanleiding van deze mededeelingen verschafte de staats
archivaris van Hamburg eenige inlichtingen omtrent de toestanden
in deze Hanzestad. Er komen circa 150 aanvragen per maand. Eerst
was er een groote achterstand, maar door het aannemen van 14 man
extra-personeel, naast de reeds aanwezige 15 ambtenaren, die in 2
ploegen werken, is men thans in staat binnen enkele weken aan de
inkomende aanvragen te voldoen.
Nadat nog eenige inlichtingen van verschillende zijden waren
verstrekt, kwam aan het woord Dr. Winter, „Staatsarchivrat" (d.i.
commies-chartermeester) aan het staatsarchief te Berlijn Dahlem.
Het was voor mij merkwaardig te bemerken, hoe vele zijner desiderata
in ons land reeds buiten discussie gekomen zijn door de archiefwet
en de daaruit voortvloeiende regelen. Zoo klaagde hij over het be
noemen van ondeskundigen tot gemeentearchivaris, ondanks het
bestaan van de archiefscholen te Berlijn en München, over de moeilijke
verdeeling van de archivalia tusschen staats- en stadsarchieven,