28
ons rekenschap geven van het feit, dat thans vijf van de elf Rijks
archieven worden beheerd door hoofdcommiezen of commiezen. Het
lijkt mij volstrekt niet noodig dit al te tragisch op te vattem
Integendeel, wij mogen en moeten hopen, dat bij voortschrijdende
verbetering van de tijdsomstandigheden de leidende posities weder
door Rijksarchivarissen zullen worden bezet. Maar met het teeken,
dat ons wordt gegeven, kunnen wij ons voordeel doen.
Wij behooren naar mijn oordeel de hand te steken in eigen
boezem. Wat vermogen wij zelf te doen om te voorkomen, dat de
meening postvat: een archief kan het desnoods wel stellen zonder
archivaris, vooral indien de inhoud van het depot beschreven is,
zooals bij de Rijksarchieven in Noordholland en Drente? Veertig
jaar lang reeds heeft de noodzakelijkheid van het maken van inventa
rissen op den voorgrond gestaan. Terecht, Maar dienen dan thans,
nu wij zooveel verder zijn, de bakens niet eenigszins te worden
verzet? Wij zullen op den duur moeten toonen, dat met de inven
tarisatie nog slechts voorbereidend werk zal zijn verricht.
Bestaat er eigenlijk nog wel een programma voor de Vereeniging?
Mr. Muller heeft in 1893 geschreven, „dat zich eene vereeniging
van archivarissen had gevormd, die in de bespreking van de regelen
van ordening en beschrijving haar voornaamste bestaansreden moest
vinden 2). Dat was wel een zeer voorloopig programma! Maar het
impliceerde heel wat.
Mr. Fruin nam zelf een belangrijk aandeel in het samenstellen van de
Handleiding, het werk, dat eerst het ineenzetten van een behoorlijken
inventaris mogelijk maakte. Dus ontwaarden de mannen van 1897
een onafzienbaar arbeidsveld voor zich. Alle archieven moesten vol
gens de vastgestelde regels worden geordend en beschreven. En
voor het groote werk was een uitgebreid personeel noodig. Zoo ging
met den opbouw van het inventarissenapparaat die van het corps
archiefambtenaren en van de Vereeniging hand in hand.
De Handleiding was in 1897 gereed. Daarna echter werd ijverig
gestreefd naar eene regeling van het archiefwezen bij de wet. Hoe
hard is ook hiervoor gearbeid En ook dit prachtige werk werd door
een volledig succes bekroond.
Prof. Fruin heeft ons een handboek der chronologie geschonken.
In de laatste jaren wordt krachtig gewerkt aan een gids voor
29
de gemeentearchieven en ook voor een Rijksarchieven-gids is reeds
heel wat materiaal bijeen.
Helaas is het handboek voor palaeographie aan onze controle
ontsnapt.
Met de aanpassing aan de praktijk hebben wij naar vermogen
ernst gemaakt. Sommigen onzer fungeeren als rechter-plaatsvervanger
in de rechtbanken. Wij zitten in allerlei commissies. En ook in de
provinciale en plaatselijke genootschappen spelen wij een rol.
Daarmede is het oude programma vrijwel uitgeput. Welke punten
moeten nu in de veranderde omstandigheden aan de orde worden
gesteld? Prof. Fruin heeft ons enkele wenken nagelaten.
Onze langjarige voorzitter had bezwaar tegen het ingedeeld zijn
van de archieven bij de afdeeling K. W. van het Departement van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Alle departementen maken
gebruik van de diensten der archieven. Daarom behoorden deze naar
de meening van Prof. Fruin eene eigen afdeeling te vormen, van het
Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen of een ander
departement. Dit is eene verbetering, welke wij kunnen nastreven.
De heer Fruin voorzag, dat de provinciën op den duur eigen
archiefbewaarplaatsen onder deskundig beheer zouden willen stichten2).
Gaat de ontwikkeling in deze richting, dan opent zich een nieuw en
groot gebied van werkzaamheid voor onze leden.
Voorts ligt het, volgens Prof. Fruin, op den weg onzer vereeniging
om ruilovereenkomsten met België en met het Koninklijk Huisarchief
voor te bereiden 3).
De lijst is voor uitbreiding vatbaar.
Worden de tijden beter, dan is het onze vereeniging misschien
mogelijk het instellen van den referendarisrang te bevorderen en
wellicht behoort dan langzamerhand het herleven van de Archief-
school weder te worden voorbereid.
Op den duur zal ook de wettelijke bescherming van den archi-
varistitel aan de orde dienen te worden gesteld.
Verder zullen de nieuwere archieven steeds meer aandacht gaan
vergen.
Vervolgens blijft na de beëindiging der inventarisatie van de
oudere archieven het verder bruikbaar maken daarvan noodig.
Mr. Muller noemt in zijn laatste verslag als gemeentearchivaris
verschillende maatregelen, die te Utrecht na de voltooiing der orde
ning en beschrijving nog moeten worden genomen
'I Zie: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, 1928, blz. 129, 135 vlg.
De heer BAART DE LA FAILLE deelt mij echter mede, dat hij volstrekt geen gebrek
aan werk heeft. Deze mededeeling is mij bijzonder welkom, zij ondersteunt op wen-
schelijke wijze mijn betoog.
2) Ned. Archievenblad. 1893/4, blz. 10.
Ned. Archievenblad, 1925/6, blz. 12.
2) Ned. Archievenblad, 1929/30, blz. 12.
3) Ned. Archievenblad, 1926/7, blz. 17, 1929/30, blz. 14.
4) Verslag van den gemeente-archivaris (te Utrecht), 1918, blz. 11 vlg.