157 156 Van Cobbelschroy „om de Gouverneurs in de Provinciën aan te schrijven, zoo in betrekking tot het erlangen der bescheiden, betref fende de geschiedenis der Nederlanden, door bijzondere personen bezeten wordende, als tot het eventueel nemen van maatregelen voor de teruggave aan de gemeenten van aan dezelve toebehoo- rende doch verkeerd geplaatste archieven. Opzigtelijk de zending van den adjunct-secretaris-archivist Gachard, naar Frankrijk, tot het doen van nasporingen nopens de nog aan de Nederlandsche archieven ontbrekende stukken, doet Zijne Majesteit alleenlijk aan Uwe Excellentie opmerken, dat de door den Heer Gachard voorgenome uitgave van zekere stukken het noodzakelijk schijnt te maken die zending nog gedurende een paar maanden te verschuiven; zullende Uwe bepaalde voorstellen daaromtrent in den gewonen vorm, te zijnertijd bij Zijne Majesteit worden tegemoet gezien Dat Gachard eerst in November 1827 naar Parijs vertrok, had dan ook zijn oorzaak in het feit, dat hij aan een uitgave werkte van stukken betreffende de kerkelijke politiek van de regeering van Keizerin Maria Theresia over de Oostenrijksche Nederlanden. In 1827, het jaar van het sluiten van het Concordaat met den Pauselijken Stoel, had nl. de Regeering behoefte aan een historisch fundament om haar houding ten aanzien van de Roomsche Kerk te bepalen; waarbij Gachard haar ten zeerste steunde, zoo b.v. in de bekende kwestie van het Collegium Philosophicum. Op een en ander zal later uitvoeriger teruggekomen worden. Het was evenwel noodzakelijk er hier reeds op te wijzen, omdat de m.i. onjuiste meening bestaat, dat de archiefreis van Gachard naar Parijs tevens dienstbaar gemaakt is aan 's Konings kerkelijke politiek. Piot, Gachards opvolger als Algemeen Rijksarchivaris van België, schreef nl. in zijn Notice sur L. P. Gachard in het Annuaire de I'Académie Royale de Belgique van 1888 op blz. 199: „Deux ans après l'entrée de Gachard aux Archives du Royaume, le Gouvernement neérlandais se préoccupait singulièrement de Popposition du clergé beige. La lutte avait une certaine analogie avec celle a laquelle on avait assisté en France sous le premier empire. Gachard fut chargé d'étudier chez nos voisins du midi ce qui s'y était passé a ce sujet et d'y visiter plusieurs collections scientifiques. En 1828, il rendit compte de ses investigations a ['administration de l'Instruction publique. Votre rapport du 19 février, dit ce fonctionnaire en écrivant a Gachard, a été présenté a S. M. II vient d'étre envoyé a mon administration avec invitation de vous remercier, au nom du Roi, pour le zèle avec lequel vous avez rempli en France la mission qui vous a été con- fiée". Deze meening deelde dr. Cuvelier op blz. 8 van zijn boekje Le Centenaire de Gachard. Hij verdedigde deze mededeeling van Piot die ik aan hem te danken heb in 1934 bij schrijven nr. 25459 van 19 Maart met een beroep op de instructie, die Van Gob- belschroy 29 October 1827 voor Gachard vaststelde (zie hierna blz. 160) en waarin deze passage voorkomt„ten einde alle achterdocht omtrent het ware doel uwer bemoeiingen te vermijden" Wanneer men evenwel de geheele hieronder afgedrukte instructie leest en kennis neemt van het zeer uitvoerige en belangrijke verslag van Gachards onderzoek te Parijs (dat in Brussel niet bewaard is), kan m.i. dit argument niet steekhoudend zijn. Dr. Cuvelier ver trouwde op de bewering van Piot, „omdat ik denk dat Gachard zelf dit aan Piot toevertrouwde. Piot was inderdaad gedurende 45 jaar de medewerker van Gachard wiens opvolger hij in 1886 werd. Het zou echter zeer nuttig zijn desaangaande meer uit officieele bron te vernemen". In het najaar van 1934, toen dr. Cuvelier voor het reeds eerder genoemde Livre Jubilaire een levensbericht van Gachard schreef, huldigde hij onderstaande voorstelling omtrent het doel van Gachards onderzoek in Parijs (blz. 117—118): „Depuis longtemps Guillaume Ier était préoccupé de Popposition du clergé beige a son gouvernement. Frappé des dispositions extra- ordinaires de Parchiviste-adjoint, qui, a peine nommé depuis un an, avait fourni des preuves d'une activité et d'une perspicacité remar- quables, le Roi Ie chargea, en 1827, d'aller étudier en France les mesures prises par Napoléon Ier sous des circonstances absolument analogues. „En outre, le Roi avait connaissance du projet de Gachard de publier un Recueil de pièces inédites sur les affaires ecclésiastiques se rapportant surtout au règne dé Marie Thërèse. „Enfin Guillaume Ier s'intéressait vivement a la récupération d'une certaine quantité d'archives beiges, arrivées en France a la suite des traités de Campo-Formio et de Lunéville, et que nos voisins du Sud avaient négligé, après 1814, de restituer a la Belgique. Sur tout cela Gachard fut chargé, a la fin de 1827, de faire, avec Ia dis cretion qui s'imposait, des recherches a Paris. Le rapport qu'il adressa a ce sujet au Roi en 1828 lui valut les félicitations de Sa Majesté." Na kennisneming van de documenten betreffende de uitgave van het hier geciteerde Recueil acht ik het allerminst uitgesloten, dat Gachard zich levendig interesseerde voor de kerkelijke politiek van Spatieering van mii.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1936 | | pagina 22