96
als hospitanten toegang hebben niet alleen, maar dat wij er ook van
harte welkom zijn. Sprekende cijfers zijn wel deze, dat nóch op het
Eerste Congres in 1932, nóch op het Tweede in 1934, nóch op het
Derde van dit jaar het aantal deelnemende archivisten de 10 kon
halen, of dat, om het anders uit te drukken, sedert in 1934 een
vaste congresorganisatie is tot stand gekomen, uit de archiefwereld
slechts iets meer dan 10 als contribuanten van het N. C. G. W.
of als permanente congresleden tot die organisatie is toegetreden.
Een jaarlijksche bijdrage van ten hoogste f2.50 mag m. i. in dezen
geen beletsel vormen.
Nog te meer is het gewenscht, dat wij archivisten door dit
lidmaatschap onze historische kennis verrijken, in dezen tijd, waarin,
door slechte bezetting op de meeste archieven, vele onzer vakgenooten
maar al te zeer door administratieve beslommeringen in beslag
worden genomen, waardoor de beoefening van de archiefwetenschap,
en dadelijk daarop volgende ook die van de historische wetenschap,
in het gedrang moet komen.
Echter ook omgekeerd kan het voor de historici van beroep
zijn nut hebben, zoo op hun vakcongressen meer archivisten aanwezig
zijn. Ik denk in dit verband vooral aan twee onzer zuidelijke buren,
die ik op dit congres het voorrecht had te mogen hoorenProf.
Dr. H. van Werveke uit Gent, die op de openingszitting, waar alle
leden aanwezig waren, sprak over: „De Vlaamsche handel in
de Middeleeuwen" en niet minder ook aan Prof. E. Lousse, van
Leuven, die in de sectie van Middeleeuwsche Geschiedenis het aller
belangrijkste onderwerp: „De inrichting van den Middel-
eeuwschen standenstaat" ter sprake bracht. Hoezeer is vooral
voor dit laatste nauwe samenwerking van historici en archivisten
gewenscht, en waar kan de grond tot deze samenwerking beter
worden gelegd dan op een historisch congres!
Dat zulk een samenwerking in de practijk mogelijk zal zijn, om dit
aan te toonen moge ik hier nog op twee punten wijzen. Vooreerst hierop,
dat op het Congres van 1934 op de algemeene vergadering ter opening
en ter sluiting van het Congres het woord werd gevoerd resp. door thans
wijlen Jhr. Mr. W. A. Beelaerts van Blokland over Genealogie,
heraldiek en geschiedenis, en door Dr. B. Kruitwagen O. F. M.
over Nogmaals Mainz of Haarlem? beiden „komend van de
wijde randgebieden der eigenlijke historie", zooals Dr. Tenhaeff het
in zijn Verslag uitdrukt. Zoo zullen en ik kom daarmee aan mijn
tweede punt een of meerdere sprekers, komende uit een ander
97
„randgebied", dat van de archiefwetenschap, op een volgend congres
ook zeker op hun plaats zijn, zooal niet in de algemeene vergadering,
dan toch in een speciaal voor „Archiefwezen" te vormen sectie.
Officieel is de instelling van zulk een sectie reeds mogelijk, immers
in het in 1934 aangenomen Reglement van de Congressen van
Nederlandsche historici staat in art. 3 te lezen:
„Sectie's kunnen o.a. gevormd worden voor: ....Archiefwezen".
Daarbij is de term: „Archiefwezen" te verstaan, zooals in 1934
van bestuurszijde uitdrukkelijk is verklaard, als: Archiefwetenschap
als hulpwetenschap van de geschiedenis. Het is toch geenszins de
bedoeling, dat ook de historici zich op het terrein van de organisatie
van de archiefwetenschap, welk terrein natuurlijk geheel voor onze
Vereeniging moet gereserveerd blijven, zouden gaan begeven.
Moge dan het volgende Congres van 1938, dat zal worden
gehouden in hetzelfde jaar, waarin in den nazomer het Internationaal
Congres te Zurich zal plaats hebben, enkele van de hier uitgesproken
wenschen in vervulling zien gaanZeer zeker zou dat ook in den
geest geweest zijn van ons aller leidsman wijlen Prof. Fruin, die,
voortreffelijk archivaris èn historicus als hij was, toch wel vooral
in zijn eerste gualiteit de congressen van 1932 en 1934 nog met zijn
tegenwoordigheid heeft willen vereeren.
L. LASONDER.
Het Bureau voor Historische Demoqrafie te 's-Gravenhaqe
in 1935.
Aan het verslag over het elfde boekjaar, uitgebracht in de
algemeene vergadering van aandeelhouders op 23 Maart 1936 te
's-Gravenhage, ontleenen wij het volgende
„Dit jaar werd veel zorg besteed aan controle op vroeger
bewerkte gegevens. Het was ons gebleken dat het allereerste werk,
in den tijd dat gebrek aan voldoende arbeidskrachten het coilation-
neeren bemoeilijkte, hier en daar een nadere correctie noodig had
en wij zijn er in geslaagd daardoor de betrouwbaarheid onzer kaart
gegevens nog te verhoogen.
De het vorig jaar in druk verschenen Regels voor het Kaart
systeem voldoen goed aan de eischen die het Bureau daaraan
moet stellen. Van verschillende zijden bereikte ons over dit boekje
welwillende kritiek, terwijl het hier en daar ook als leidraad werd
overgenomen bij het lexicografisch ordenen van namen. Een tweede
Nog meer sprekend is het geval, wanneer wij constateeren, dat van de 202
archivisten, die ons land thans telt, slechts 17 dit laatste congres bijwoonden.
Zie voor 1934 Ned. Archievenblad 1934/1935, blz. 138 v.g.