94
römischer M^eise nach Calenden, Nonen etc. anzugeben, bis tief ins
Mittelalter fortgedauert, eigentlich nie ganz aufgehöret hat. Es fehlt
ferner darin fast ganz der Kirchenkalender, indem auszer den beweg-
lichen Festen nur wenige einzelne eingetragen, die Heiligennamen
aber übergangen sind. Auszerdem ist aber die Ausführung, wie sie
der Verfasser selbst nach seinem Plan beschlossen hatte, noch nicht
vollendet. Besonders gilt dies die frühern jahrhunderte, in den spatem,
vom 16. rückwarts, ist fast alles planmaszig eingetragen, sodasz es
wahrscheinlich wird, dasz er die neuern jahrhunderte früher als die altern
in Arbeit genommen hat".
Dit tegenwoordig in vergetelheid geraakte Calendarium, waar
door destijds zoozeer de aandacht op de bekwaamheden en meer
nog op de noeste vlijt en taaie volharding van den archivaris werd
gevestigd, is tevens de oorzaak geworden van Von Eraths degradatie.
De tijden liggen nog niet zoo heel ver achter ons, dat de regeeringen
bang waren hun archieven openbaar te maken. Hoeveel te sterker
moest daarom in de achttiende eeuw het jaloersche wantrouwen zijn
tegen een archivaris van het Vorstelijk Huis, die in de kléine residentie
aan de Dill door zijn collega's-regeeringsleden meer geacht werd dan
dat men hem sympathie schonk, In zich zelf gekeerd, geheimzinnig doend,
een eigen drukkerij er op na houdend waar niemand toegelaten werd,
dat alles maakte hem verre van populair en gaf voedsel aan de
verdachtmaking, dat hij van het archief een gebruik maakte dat
streed met zijn ambtsplicht. Na den dood van zijn hooge beschermers.
Prins Willem iv en Prinses Anna, was Hertog Karel van Brunswijk,
broeder van Lodewiik, als voogd over den minderjarigen Prins Willem V,
de eenige regent over Nassau-Oranje. Tenslotte bereikte de aan Von
Erath's reputatie knagende laster de Brunswijksche residentie; toen het
Calendarium in hoofdzaak voltooid was en de Codex diplomaticus
Quedlinburgensis zoo juist het licht had gezien, ontzegde Hertog Karel
plotseling in het begin van 1765 aan Von Erath den toegang tot het
archief. Al zijn papieren die op Nassau betrekking hadden, werden
door een daartoe afgevaardigde commissie in beslag genomen; zoo
ook het Calendarium, hoewel dit toch zijn privé-werk en eigendom was.
Von Eraths memorie van, verdediging, bij den Hertog ingediend, bleef
onbeantwoord, vermoedelijk omdat in het volgende jaar, in 1766, het
regentschap van Karel van Brunswijk eindigde.
In 1768 verleende Prins Willem v den diep gekrenkten Von Erath
volkomen eerherstel, onder teruggave van al zijn eigendommen en
vrijstelling van werk in de „Landesregierung" (het in Dillenburg zetelende
Nassausche ministerie van den Prins van Oranje), zoodat hij nu al
zijn tijd aan het Archief kon wijden, nadat dit eenige jaren zijn weten-
95
schap en werkkracht had moeten ontberen. Na zijn dood in 1773
werd zijn wetenschappelijke nalatenschap voor de Oranische Bibliothek
in Dillenburg aangekocht. Ook het Calendarium werd daar in opgenomen,
totdat het, toen Koning ^Villem i in 1815 zijn Nassausche stamlanden
aan Pruisen en het hertogdom Nassau had moeten afstaan, naar
Den Haag verhuisde, waar thans dit eenige exemplaar ter wereld deel
uitmaakt van de Koninklijke Bibliotheek, die door de vrijgevigheid
van onzen eersten Oranje-Koning zooveel vroegere eigendommen
van het Huis en Vorstendom Nassau bevat.
J. STEUR.
Het derde congres van Nederlandsche historici, 1936.
Tot heden is in ons blad aan de op modernen leest geschoeide
Congressen van Nederlandsche historici, van welke in dit jaar op
Zaterdag vóór Pinksteren 30 Mei het derde evenals de beide eerste
wederom te 's Gravenhage is gehouden, nog niet de aandacht ge
schonken, die deze vakbijeenkomsten van historici ook voor de
archiefwereld verdienen. Een opzettelijk artikel heeft het Archievenblad
enkel aan het Internationaal Congres te Oslo in 1928 gewijd. Zoo
als bekend ging dit laatste congres, evenals vijf jaar later in 1933
het Internationaal Congres te Warschau uit van het door het Institut
International de Coöpération Intellectuelle in het leven geroepen
International Committee of Historical Sciences, kortweg genoemd
1. C. H. S„ van welk Comité het op 15 October 1927 opgerichte
Nederlandsche Comité voor Geschiedkundige Wetenschappen, het
N. C. G. W., de Nederlandsche loot is.
Dit NederlandscheComité, waarvan sedert het aftreden in het najaar
van 1933 van Prof. Colenbrander thans Prof. Posthumus voorzitter is,
en dat verder geheel wordt gedragen, van zijn oprichting in 1927 af
aan, door den, om met de woorden van den voorzitter Prof. Posthumus
in de openingszitting van dit jaar te spreken, „almachtigen Dr. Tenhaeff,
had dan ook thans weder tegen den Zaterdag vóór Pinksteren een
congres te 's Gravenhage bijeengeroepen. Evenals de beide eerste
congressen hebben wij ook dit jaar het weder in één dag afloopende
congres met de grootste belangstelling en leering voor ons zelf
gevolgd en wij kunnen onder den verschen indruk van het gebodene
volmondig getuigen, dat de helaas! ook thans weder vele afwezigen
uit den archiefkring ongelijk hadden. Niet genoeg blijkt het door
ons archivisten te worden gewaardeerd, dat wij tot deze natuurlijk
in de eerste plaats voor beroepshistorici bedoelde bijeenkomsten