12
die hij voor zijn colleges aan de archiefschool gemaakt had, buiten
de vereeniging om het licht doen zien. De tijdrekenkunde is altijd
een lievelingsvak van hem geweest, maar dat hij de volharding gehad
heeft om ons het welkome handboek nog te verschaffen op een
leeftijd, waarop de meesten niet meer aan arbeid denken, verdient
hier nog eens met bijzondere waardeering te worden herdacht.
Fruin was een geboren voorzitter. Onze vereeniging heeft dit
van 1920 tot 1932 ervaren. Dat hij deze functie vereenigde met het
ambt van Algemeen Rijksarchivaris, heeft nogal eens critiek uitgelokt.
Men bedenke echter, dat hij de vereeniging, die hij al bij hare op
richting gekend had met een programma, dat in de eerste plaats
beoogde regeling van het archiefwezen bij de wet te bevorderen,
altijd in dat licht is blijven zien. Na de invoering van de wettelijke
regeling stond het belang, dat de leden der vereeniging hebben bij
een behoorlijke uitvoering er van, naar zijn inzicht in 'het vereeni-
gingsleven op den voorgrond en hij zag daarom veel meer de parallel
tusschen zijn taak als hoofd van het archiefwezen en die als voor
zitter der vereeniging dan de mogelijkheid van tegenstrijdige belangen.
Dit beteekent natuurlijk niet, dat hij de materieele vakbelangen in
de eerste plaats in de vereeniging bepleit wenschte te zien. Indien
ik het mij goed herinner, is het Muller geweest, die den stoot ge
geven heeft tot de oprichting van afdeelingen van rijks- en gemeente
ambtenaren, die zich met die belangen zouden hebben bezig te
houden, met de uitgesproken bedoeling om het wetenschappelijke
karakter der vereeniging zelve ongerept te bewaren. Fruin gevoelde
niet veel voor die afdeelingen, maar dit neemt niet weg, dat hij
geheel aan de zijde van Muller stond wanneer het ging om het
wetenschappelijke karakter der vereeniging. De wettelijke regeling
van het archiefwezen gaf er trouwens geen aanleiding toe, dat zij
dit karakter zou moeten verliezenhet voortdurend in het oog
houden van de uitvoering van die regeling heeft er onder Fruin's pre
sidium geen afbreuk aan gedaan. De redevoeringen, die Fruin in
onze jaarvergaderingen als voorzitter heeft gehouden en die in
ons blad zijn afgedrukt, zijn misschien minder kleurrijk dan die van
zijn eminenten voorganger Muller, maar de lektuur er van is stellig
niet minder de moeite waard. Zij geven een beeld in groote trekken
van de geschiedenis van ons archiefwezen in de eerste periode nadat
het bij de wet was geregeld.
Fruin, de man van de strenge logica, van de stipte orde, die
noch naar rechts noch naar links uitweek wanneer het om zijn be
ginselen ging, was niettemin een van nature vriendelijk en gemoedelijk
man, wien de zin voor humor niet ontbrak. Hij bezat veel takt bij
13
den omgang met anderen en was zeer hulpvaardig, maar hij durfde
ook onwelwillend zijn wanneer hij het noodig achtte. De zucht om
iedereen te vriend te houden was hem vreemd. Hij heeft menigmaal
tegenstand ondervonden en altijd begrepen, dat die niet kon uit
blijven. De gave om zijn gedachten scherp en helder te formu
leeren heeft hij meermalen in een pennestrijd moeten gebruiken.
Niettemin wenschte hij geen strijd en ieder blijk van tegenwerking
heeft hem ongetwijfeld verdriet gedaan. Dat hij bij veel teleurstelling
in zijn ambtelijken werkkring welgemoed is gebleven en dat hij tot
het einde toe vol belangstelling voor het leven om hem heen was,
zal wel vooral hieraan te danken zijn, dat hij in zijn huiselijk leven,
in zijn gezin veel geluk heeft gekend. Met het type van den archi
varis, die de wereld ontvlucht, had hij niets gemeen en ik geloof,
dat wij ook om die reden dankbaar mogen zijn, dat Fruin een zoo
belangrijke rol in de Nederlandsche archievenwereld heeft vervuld.
MARTENS.