10
Als hoofd van ons archiefwezen zou ik Fruin niet volledig ge
schetst hebben, indien ik geen melding gemaakt had van zijn belang
stelling voor de archieven in naburige landen. Hij werd daarbij in de
eerste plaats geleid door de overweging, dat het herkomstbeginsel
Van alles overwegende beteekenis was voor Fruin het beginsel
van de openbaarheid en toegankelijkheid van de archieven, dat aan
de archiefwet ten grondslag ligt. Voor de handhaving van dat be
ginsel heeft hij gestreden waar het te pas kwam. Het beheerschte
ook zijn opvatting van het archivarisambt. De tegenstelling tusschen
den archivaris-jurist en den archivaris-litterator was voor hem niet van
belang, wel die tusschen den archivaris en den historicus, die bij de
beoefening van zijn wetenschap van de archieven gebruik maakt.
Telkens weer betoogde hij, dat op derw archiefbeheerder als zoo
danig slechts de plicht rust, de archieven voor anderen toegan
kelijk te maken, dat het in druk uitgeven van bescheiden daarbij
eerst in de tweede plaats in aanmerking komt, het publiceeren van
verhandelingen in het geheel niet. De archieven zijn er niet om den
archivaris, maar het omgekeerde is het geval. Volkomen in zijn lijn
lag derhalve de werkzaamheid van de commissie voor 's Rijks Ge
schiedkundige Publicatiën, onder wier toezicht immers in den regel
door anderen dan archiefbeheerders de door het Rijk bekostigde
uitgaven van historische bescheiden worden bewerkt. Het feit, dat
deze instelling wel in relatie tot het archiefwezen staat, maar toch
daarvan onafhankelijk is, heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de groote
belangstelling en waardeering, die "Fruin er voor had. Gedurende de
jaren van zijn voorzitterschap der commissie heeft hij zich zeer veel
moeite gegeven voor de rijkspublicaties. Naast deze hadden de
publicaties van de vereeniging tot uitgaaf van de bronnen van het
oud-vaderlandsche recht zijn voorliefde. Voor die vereeniging heeft
hij ook enkele belangrijke uitgaven zelf bewerkt.
Intusschen behoeft nauwelijks te worden opgemerkt, dat Fruin
bij zijn opvatting omtrent de taak van den archivaris het als van zelf
sprekend beschouwde, dat deze een man met historische belang
stelling en historiekennis moest zijn. Zelf was hij dit in hooge mate.
In zijn vrije uren en nog na zijn aftreden als Algemeen Rijksarchivaris
heeft hij zich veel met historische studiën op uiteenloopend gebied
bezig gehouden en zij, die hem van nabij kenden, waren altijd weer
verbaasd over zijn enorme kennis van historische feiten. In dit opzicht
herkende men in hem den neef van zijn beroemden gelijknamigen oom.
Voor een leerstoel in de geschiedenis is hij dan ook eens ernstig
in aanmerking gekomen, n.l. in 1906 in de vacature Bussemaker te
Groningen.
geen nationale grenzen kent. De consequente toepassing van dat
beginsel, zoo redeneerde hij terecht, brengt mee, dat een zich in een
bepaald land bevindend archief moet worden aangevuld met de
stukken, die in een ander land terecht zijn gekomen. Bij de uit
wisseling van archiefstukken tusschen twee landen mag de handels
waarde van die stukken geen rol spelen, slechts op de herkomst
mag worden gelet. Het was hem derhalve een groote voldoening,
in 1926 te kunnen medewerken aan een ruil van archivalia tusschen
de Nederlandsche Rijksarchieven en het Staatsarchief te Düsseldorf,
waarbij dat beginsel in acht werd genomen. De overeenkomst met
de Pruisische Staatsarchieven om zonder formaliteiten wederzijds
stukken uit te leenen heeft hij met niet minder geestdrift tot stand
helpen brengen, daarbij o.m. overwegende, dat bezwaren, die voor
het publiek weieens het gevolg kunnen zijn van het uitwisselen van
stukken op grond van het herkomstbeginsel, door tijdelijke depo
neering in het land, dat ze afstond, kunnen worden weggenomen.
Een groote teleurstelling is het voor Fruin geweest, dat de moeite,
die hij zich gegeven heeft om dergeliike overeenkomsten met België
te bevorderen, niet met den gewenschten uitslag bekroond is ge
worden.
De bijeenkomsten van het comité consultatif d experts archi-
vistes, ingesteld door het institut international de coöpération intel-
lectuelle, en van de Archiefcommissie, ingesteld door het comité
international des sciences historiques, van welke laatste commissie
Fruin in 1932 voorzitter geworden is, zijn voor hem meer een aan
gename afwisseling geweest dan een belangrijk arbeidsveld. Wanneer
zijn advies werd gevraagd door een buitenlandschen collega of diens
regeering in zaken van archiefbeheer (na den oorlog is dit meer
malen geschied), verheugde het hem bijzonder hierin een erkenning
te zien van de goede organisatie van het archiefwezen ten onzent.
Wij mogen er zeker van zijn, dat Fruin bij verschillende gelegenheden
ons archiefwezen waardig vertegenwoordigd heeft tegenover het
buitenland.
Onze vereeniging heeft zeer veel aan Fruin te danken. In de
biografische aanteekeningen zal men gelezen hebben, gedurende hoe
vele jaren hij haar in verschillende bestuursfuncties heeft gediend.
Een belangrijke uitgave van de vereeniging, de Handleidingheeft hij
mee helpen tot stand brengen, een andere, die lang op haar pro
gramma stond, heeft hij alleen verzorgd. Ik bedoel het Handboek
der chronologie. Inziende, dat er van de vereeniging in dat opzicht
niet veel meer te verwachten was, heeft hij het op hoogen leeftijd,
na zijn uittreden uit het ambt, aan de hand van de aanteekeningen,