190 oog op Utrecht, hetgeen naar het getuigenis dier deskundigen, voor hun oogmerk meer bezit, dan eenige andere plaats in Nederland, België of het Noordelijke Frankrijk. Daar de bedoelde Charters ook ten behoeve dezer provincie moeten onderzocht worden, zal dit slechts een zeer geringe moeite voor mij zijn". Keeren wij echter terug tot den tijd van Bethmanns bezoek aan Utrecht, waar hij, na vluchtige inzage van verschillende registers uit het provinciaal archief, alleen reeds van Karel Martel tot Conrad 111 afschriften van 50 keizeroorkonden telde. BeïHMANN achtte de aan wezigheid van verschillende dier registers van groot belang, omdat de oudst^ oorkonden van Utrecht gedeeltelijk in den tachtigjarigen oorlog verloren zouden zijn gegaan en voor een ander gedeelte, gelijk burgemeester Van Asch van Wiick hem mededeelde, door koning Philips II naar het Escuriaal zouden zijn gebracht, waar zij nog berusten moesten. Ook zouden eenige oorkonden, en wel de oudste, volgens het zeggen van den burgemeester, in York bewaard worden, waarmede de Utrechtsche bisschoppen in vroegere tijden veel contact hadden. Bethmann bezocht te Utrecht nog eenige kleinere archieven; echter gelukte het hem niet, door te dringen tot de archieven van de Duitsche Balije; verder dan de kapittelzaal vermocht hij niet te komen. Evenmin kreeg hij inzage van het archief der Oud- Katholieke Gemeente. Tenslotte houdt hij een beschouwing over het Utrechtsche schriftkarakter. In Arnhem, waar hij vervolgens vertoefde, ging het gemoedelijk toe. Daar legde de boekhandelaar Is. An. Niihoff, (hij wordt gememo reerd als de samensteller van de Gedenkwaardigheden) te zijnen huize aan Bethmann eenige registers uit het provinciaal archief voor. Origineele keizeroorkonden waren er, volgens Niihoff, niet aanwezig in het archief; andere registers, als de vertoonde, waren er te Arnhem niet. Vóór dat Bethmann naar Zutphen ging, bezocht hij nog het kasteel Biljoen bij Velp, uit welks archief een neef van den toenmaligen eigenaar, Baron Van Spaen, een oorkonde van Hendrik IV zou hebben uitgegeven. „Ich ging dahin", vertelt Bethmann, „um sie zu sehen, allein der Herr Baron, grade bei Tafel, liesz mir sagen," er sei ganz unwissend, und habe nie etwas van Urkunden oder Archiv gehort". (Dat Mijnheer geheel omwetende was, ende nooits van charters noch archieven gehoord had.) Ich zweifelte nicht an der Richtigkeit dieser Versicherungen, und indem ich die Sache schriftlich auseinandersetzte, bat ich den Herrn Baron, wenn er nachher Zeit habe, ihn nur einen Augenblick persönlich darüber sprechen zu dürfen; ich wollte so 191 lange warten, Doch liesz er mir zur Antwort sagen, „er bedaure nochmals seine Unwissenheit, und könne sich mit nichts befassen In Zutphen bleek het stedelijk archief op het raadhuis in be- droevenden toestand te verkeeren; een halsbrekende tocht naar den zolder was noodzakelijk; daar lagen tallooze oorkonden met allerlei rommel dooreen op den grond, niet eens tegen regen beschut. De secretaris der stad, de Heer Abbing, die eerst kort in functie was, had bereids een aanvang gemaakt met het ordenen der massa. Het ware te hopen, aldus de bezoeker, dat de magistraat het den ijverigen ambtenaar mogelijk zou maken, met zijn arbeid door te gaan, teneinde te redden, wat er nog te redden viel. Bij oppervlakkig onderzoek vond Bethmann er een oorkonde van Albrechteenige van Philips, die er ook moesten zijn, waren zoo maar niet te vinden 2). Lang en breed weidt Bethmann voorts uit over de Librije, welke hij, zonderling genoeg, als de bibliotheek der voormalige Universiteit van Zutphen betitelt, en waar de toestand der boeken en hand schriften en van het vertrek verre van rooskleurig was te noemen; hij beschouwde deze bibliotheek als de merkwaardigste, welke hij ooit gezien had. Na Zutphen kwam Deventer aan de beurt (9 October). De predikant Molhuysen, die het beheer over het archief en de bibliotheek voerde, verleende den Duitschen geleerde met de grootste bereid willigheid hulp, ondanks zijn drukke bezigheden en het feit, dat de bibliotheek dien dag niet geopend was. Het onderzoek der hand schriften leverde niet veel op, maar wel wijst Bethmann terloops op de aldaar aanwezige stukken betreffende de geschiedenis der Hanze (recessen van 1449 af); later bleek over dit onderwerp te Kampen ook nog het een en ander aanwezig. In Zwolle zag hij op het raadhuis een register, gebonden in de huid van een misdadiger!, waarin hij 18 afschriften van oorkonden van keizer Otto 1 tot keizer Frederik II vond3). Over het bestaan De oorkonde, waarover het hier gaat, is die van den lOen Kal. |unii 1076, waarin keizer HENDRIK IV aan de kerk van St. PlETER te Utrecht het predium Broek in de gouw Veluwe in het graafschap van DlEDERIK geeft (SLOET, Oorkondenboek no. 185). Dank zij de schenking van den Heer LüPS in 1874, berust de oorkonde sinds dat jaar jn het Rijksarchief in Gelderland. BETHMANN vergist zich, wanneer hij zegt, dat VAN SPAEN deze oorkonde heeft uitgegeven; zij is afgedrukt in het Charterboek der Hertogen van Gelderland enz., door P. BONDAM, lie Afd., no. 4. 2) In het Tijdrekenkundig Register van Mr. R. W. TADAMA (1854) staan vermeld een oorkonde van den Roomsch-koning PHILIPS van 1206 en een van den Roomsch- koning ALBRECHT van 1299, beiden origineelen. Bovendien noemt het register nog een originele oorkonde van keizer RUDOLF VAN HaBSBURG van 1282. 3) Met dit register is bedoeld het z.g.n. Privilegieboek, dat blijkens de stad- rekening is aangelegd in 1509. In de Wandelingen in en om Zwolle, door een neef van den Drentschen assessor staat op blz. 55, dat in het archief een privilegieboek wordt bewaard, gebonden in menschenvel. Deze mededeeling dank ik aan den Heer GEESINK, gemeente-archivaris te Zwolle.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 21