96 97 zijde van het Rijksarchiefwezen. Het verslag van dezen dienst over 1870, opgenomen in de Staatscourant van 8 April 1871, no. 84, maakte de Commissie bekend met een aanschrijving van den Commis saris der Koningin in Zuid-Holland van 23 Mei 1870, op verzoek van den Algemeeneri Rijksarchivaris mr, L. Ph. C. van den Bergh ten behoeve van de inspectie der gemeentelijke archieven in die provincie gericht aan de verschillende gemeentebesturen betreffende het geven van „de noodige aanwijzingen omtrent hun archieven" en verder met de antwoorden daarop, zooals die bij het Provinciaal Gouvernement waren ingekomen. Hoewel ook nu weer eenige gemeentebesturen verklaarden, geene oude papieren te bezitten", zooals Van den Bergh in zijn verslag schreef, was de oogst bij persoonlijk bezoek nog vrij aanzienlijk gebleken, terwijl daarbij ook eenige weeskamerarchieven aan den dag waren gekomen. Zoo was ook het archief van de Rijswijksche Weeskamer, waaromtrent de Commissie had moeten rapporteeren, dat het sedert lang spoorloos verdwenen was, in 1874 weer teruggevonden, toen de inspectie der gemeentelijke archieven, naar Van den Bergh berichtte, voor het eerst „op meer afdoende wijze" door het College van Gedeputeerde Staten was ter hand genomen en waarvan de toen en sedert opgemaakte inventarissen het resultaat vormden. Op gelijke wijze werden de weeskamer archieven van Schoonhoven en eenige andere plaatsen, waar de Commissie blijkens het jaarverslag van 1869 wel een archief vermoed, doch „ondanks alle door (haar) aangewende pogingen" er geen ontdekt had, aan den dag gebracht. Een aanwijzing van den Minister van Justitie, in 1877 verstrekt, dat nl, bij de ordening van verschillende archieven van rechtbanken zou gebleken zijn, dat zich daarin nog weeskamerarchieven zouden bevinden, had echter minder resultaat opgeleverd. Wel waren in 1878 in Den Bosch eenige fragmenten van archieven aangetroffen, doch in 1879 was dat onderzoek gestaakt, omdat „de persoon, die daarmee zou zijn belast", ongesteld was geworden Met de aanwijzingen, zoo door de regeering verschaft als door eigen onderzoek verkregen, was de Commissie er dus toe overgegaan van de betrokken gemeentebesturen de nog voorhanden van de weeskamers afkomstige waarden op te vragen tegelijk met de be treffende archieven. Deze laatste werden thans geborgen op de daarvoor aangewezen ruimte, waarvan hiervoor sprake was, boven We hebben hier klaarblijkelijk te doen met de naar de vredegerechten overgebrachte archieven buiten de grenslijnen, die Napoleon eerst op 27 December 1809, daarna langs de Waal, Merwede, Volkerak, Krammer en Grevelingen op 16 Maart 1810 getrokken had. de vertrekken van het Provinciaal Gerechtshof op het Binnenhof, ledig gekomen na de verplaatsing van de daar aanwezige rijks- archivalia. Wel bogen ook nu onder den last de balken vervaarlijk door,2) doch na de noodige voorzieningen en de geruststellende mededeelingen van den Minister bleef de Commissie daar haar bezig heden voortzetten tot het einde in 1880, aan welken tijd van bijna 25 jaar in het bewuste vertrek de naam „Weeskamer" de herinnering blijft bewaren. Hier had de inventarisatie der inmiddels ontvangen archieven plaats en werden de gegevens opgespoord aangaande de nog gedeponeerde en nog uit te keeren legaten, waarvoor de ge rechtigden bij openbare kennisgeving in de Staatscourant tot tweemaal werden opgeroepen. In het bijvoegsel van de Staatscourant van 4 April 1854, no. 80, was haar eerste oproeping opgenomen geweest (boedels uit de Kamer Utrecht), begin November 1873 (kamer Amsterdam, laatste supplement3) verscheen haar laatste, met de wettelijk voorgeschreven herhaling in het no. van 13 December d.a.v. Het onderzoek naar de juistheid der aanspraken van de opgekomen reflectanten en de eventueele uit- keeringen4) vroegen nog geruimen tijd, maar toch viel sedert de laatste oproeping een diepgaande verslapping in den arbeid der Commissie te bespeuren. Het was trouwens reeds lang bekend, dat haar opzet te breed was geweest en bij Kon. Besl. van 6 Maart 1862 Stblnr. 29) was het ledental van oorspronkelijk zeven tot „hoogstens zeven leden teruggebracht, een bepaling, die voor het vervolg de mogelijkheid openliet om in voorkomende vacatures niet meer te voorzien en van welke gelegenheid dankbaar werd gebruik gemaakt. In de tweede helft der zeventiger jaren werd in de Tweede Kamer dus met steeds meer aandrang de opheffing van de Commissie bepleit, aan welke pogingen de regeering echter lang weerstand meende te moeten bieden. Bij de behandeling der Staatsbegrooting voor 1876 werd in het Voor/oopig verslag der Commissie van Rappor teurs (2e Kamer, hoofdstuk VII B 4) „gewezen op het wenschelijke, dat de Commissie tot liquidatie der voormalige wees- en momboir- kamers eindelijk ontbonden werdDe commissie zoo werd beweerd heeft eigenlijk geen werk meer en wat haar nog te doen blijft, kan zeker wel opgedragen worden aan een ambtenaar van het Departement van Financiën". Verslag 1856. 2) Verslag 1863. Deze oproeping betrof de rechthebbenden van fondsen uit de Amsterdamsche Kamer, waaruit nog in dat jaar uitkeeringen werden gedaan, die, gezien den uitslag van het proces een aanzienlijk nadeel voor de schatkist beteekenden. 4) De mem. van toelichting bij de wet van 14 Nov. 1879 spreekt van ruim 3300 boedels.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 10