44 16 Januari 1838 in Den Haag overleed als Secretaris van de Alge- meene Rekenkamer. Zijn werkzaamheden als archivist ter Staatssecretarie zijn moeilijk op juiste waarde te schatten voor wie niet de door hem verzorgde archieven van het algemeen bestuur van 1798-1810 door eigen gebruik kent. Wat daarentegen zijn werkkring als griffier betreft, zal iedere gebruiker van het archief der Staatssecretarie van Koning Willem Dassevael steeds dankbaar moeten zijn voor de eenvoudige opbouw van deze administratie en de punctueel bijgehouden agenda's, klappers en indices, die al zal hij deze niet zelf bijgehouden hebben, dan toch door zijn personeel onder zijn leiding liet vervaardigen het onderzoek in dit uit zijn aard zeer omvangrijke en hoogst belangrijke archief zeer vergemakkelijken, in tegenstelling b.v. met het archief van de Brusselsche Staatssecretarie, die van 1 Augustus 1814 tot na de geboorte van het Vereenigd Koninkrijk daarnevens bestond, maar waarin de nasporingen alles behalve eenvoudig zijn. De nauwgezetheid waarmede Dassevael placht te werken, zal hem zeer vergemakkelijkt zijn door zijn zeldzaam geheugen; volgens Nagtglas Levensberichten van Zeeuwen althans, liet hij op reis aan een medepassagier blijken, dat hij na enkele lezing de Haarlemmer Courant van a tot z kon opzeggen Deze beminnelijke en geloovige mensch, zooals Siegenbeek hem karakteriseert, werkte zoo lang het voor hem dag bleef en kon bij zijn dood op een welbesteed leven terugzien, waarin hem de ver diende onderscheidingen niet waren onthouden. Zoo was hij in 1807 lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde geworden, en later gekozen tot Directeur van het Zeeuwsch Genootschap. Lodewiik Napoleon had hem tot ridder in de Orde van de Unie benoemd, Willem I schonk hem de Neder landsche Leeuw en stelde prijs op zijn secretariaat of lidmaatschap van Staatscommissies. De bekendste Staatscommissie waarvan Dassevael deel uitmaakte, was de z.g. „Commissie T. T.", ingesteld bij K. B. van 1 Augustus 1818 La T. T„ om de Koning van advies te dienen bij de nieuwe inrichting der ministerieele bureaux. Haar secreet rapport, nr. 2, door de voorzitter Repelaer van Driel, 21 juni 1822 aan de Koning uit- 45 gebracht, leidde 4 September 1823 tot artikel 34 van het Koninklijk Besluit „Bij voorkeur zullen tot Commiezen verkozen worden, zoodanige persoonen, die het Doctoraat in de beide regten op eene Neder landsche hoogeschool verkregen hebben." Volgens haar rapport had de commissie „na rijpe overweging", gemeend de voorkeur te moeten toekennen aan de gegradu eerden in de beide regten. „Niet alleen, omdat de akademische studiën in het algemeen, zeer geschikt zijn, om over een groot aantal der menschelijke hande lingen licht te verspreiden, en eene bijzondere geschiktheid voort brengen, om met juistheid van oordeel, en gemakkelijkheid van bevatting, onderwerpen van onderscheiden aard, ofschoon buiten de grenzen van het eigenlijk gezegde wetenschappelijke liggende, met vrucht te bearbeiden; maar ook, en wel voornamelijk, omdat, naar de tegenwoordige inrigting der Rijksacademiën, met de beoefening der regtsgeleerdheid, zoo oude als hedendaagsche, de verplichting is verbonden, om ook andere vakken te leeren kennen, als de Staats huishoudkunde, Nederlandsche letteren, Vaderlandsche historie enz., en waardoor aan de academische studiën eenen grooteren omvang van bruikbaarheid voor maatschappelijke belangen wordt verzekerd. Het vereischte van eene twee-jarige praktijk staat in verband, èn met den gewoonen loop van zaken, èn met het voordeel, hetwelk, uit de toepassing der regtsgeleerdheid en eenige daaraan verwante vakken, op voorkomende gevallen getrokken wordt. Dat de verkregen graad van Doctor in het regt op zich zelve bij de Commissie niet voldoende is geoordeeld, zal geene andere opheldering behoeven, dan dat moest worden voorgekomen, dat het verkrijgen van den titel alleen, niet het doel werd van een academisch verblijf." Bovenstaande overwegingen van de „Commissie T. T." werden niet door Dassevael gedeeld, die in een lezenswaardige nota van 26 Juni 1822 de Koning zijn standpunt uiteenzette, dat te typeerend is voor de man en zijn levensloop om het hier niet af te drukken. „Ten derde wordt door de Commissie voorgesteld om, voor den post van Commies, b ij voorkeur, zoodanige personen te verkiezen die het Doctoraat in de beide Regten verkregen, en gedurende ten minste twee jaren doch niet langer dan vijf jaren hebben gepractiseerd. Tegen deze verkiezing, bij voorkeur, heeft de ondergeteekende zich, in de Staats-Commissie, zeer uitdrukkelijk verklaard. De door hem nagelaten „coIlectie-DASSEVAEL" werd volgens zijn verlangen door zijn dochters ter beschikking van de Koning gesteld. Deze droeg bij rescript van 5 Februari 1838 la. M 5 aan de Rijksarchivaris De |ONGE en twee andere ambte naren [waaronder ELIAS SCHOVEL, griffier ter Staatssecretarie) op om deze verzameling te onderzoeken. Nog in hetzelfde jaar werden de stukken Rijkseigendom, terwijl rekening gehouden werd met de benarde geldelijke omstandigheden der dames DASSEVAEL. Dit woord is overtollig. [N. v. d. 5.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 28