34 geconcentreerd gebleven. Toch zouden wij naar mijne meening niet verkeerd doen, indien wij ook de bovengenoemde archieven in onze aandacht betrokken, hoezeer wij ze van historisch oogpunt momenteel minder belangrijk zouden mogen vinden. Ik herhaal echter mijne vraag: Hoe staat het met de archieven van andere openbare instellingen? en daarmede bedoel ik vooral die instellingen, die niet aan inspectie door eene hoogere instantie onder worpen zijn. In de laatste jaren is het personeel der Rijksarchieven ten gevolge van de overneming van nieuwe notarieele en rechterlijke archieven herhaaldelijk in aanraking gekomen met de archiefbewaar plaatsen van verschillende rechtbanken. Heeft men den toestand daar overal ideaal aangetroffen, brandvrij en vochtvrij, zoodat geen enkele verbetering behoeft te worden aangebracht? Dan zijn er de archieven van de gerechtshoven en van den Hoogen Raad, en verder die van de kantongerechten, van welke laatste ik soms op den zolder van een gemeentehuis in een afge legen hoek fragmenten heb aangetroffen. De aanwezigheid er van kon dan verklaard worden uit het feit, dat het kantongerecht in hetzelfde gebouw gevestigd was of was geweest. In het laatste geval was dan de overbrenging vergeten. Verder denk ik aan de archieven van de administraties der Directe belastingen, aan die van den dienst der Registratie en domeinen en aan de hypotheekkantoren. De registratie berust op eene Fransche wet van 1798, welke later hier te lande is ingevoerd. Is het bekend, wat er is geschied met die registers, waarin niet alleen authentieke acten, die men ook van elders kan leeren kennen, moeten worden ingeschreven, maar waarin ook onderhandsche acten, welker origineel later kan zijn zoek geraakt, mogen worden opgenomen?1) Hoe staat het verder met de stukken aangaande het domeinbeheer en met het kadaster? Nog eene categorie van lichamen, die archieven vormen en onder hunne berusting hebben, zijn de Raden van Arbeid, terwijl ook de archieven van de verschillende militaire administraties en die van den Rijkswaterstaat, die natuurlijk verder zullen teruggaan, mogen worden genoemd. Naast al deze instellingen, die over het geheele land zijn ver spreid, vindt men in den Haag nog de Hooge Colleges van Staat en de Departementen, die archieven onder zich hebben, en in de provinciale hoofdsteden ook het nieuw-archief der provincie, dat 35 b.v. te Arnhem nog van 1814 af onder Gedeputeerd&'Staten berust, maar dat elders soms ten deele naar de Rijksarchiefbewaarplaats is overgebracht. Men mag aannemen, dat de colleges van Gedeputeerde Staten, die zelf in deze met het toezicht op lagere besturen zijn belast, overeenkomstig de hun in art. 12 der Archiefwet opgedragen zorg hun archiefbewaarplaatsen in uitnemenden staat hebben en houden, maar mogelijk zou een deskundig oog hier of daar nog wel een of andere ongerechtigheid kunnen ontdekken. De gegeven op somming maakt geen aanspraak op volledigheid. Ik noemde slechts een aantal administratiën, die archieven onder zich hebben, en wier namen mij al schrijvende in de gedachten kwamen. Nu behooren volgens het systeem der Archiefwet, die immers drieërlei archiefbewaarplaatsen onderscheidt, de archieven van de genoemde Rijksinstellingen eigenlijk naar de Rijksarchiefdepóts te worden overgebracht, een maatregel, die reeds in 14 van de Handleiding bepleit is. Inderdaad is deze overbrenging o.a. voor verschillende departementsarchieven voor een belangrijk gedeelte geschied, waardoor vóór en na de onder het beheer van den chef der tweede afdeeling van het Algemeen Rijksarchief staande archivalia met vele strekkende kilometers zijn uitgebreid. Wellicht was men met de overbrenging ook voor andere Rijksinstellingen reeds verder geweest, indien hier niet het gebrek aan plaatsruimte in de bestaande Rijksarchiefdepóts en de weinige kans op uitbreiding daarvan in deze crisisjaren onoverkomelijke bezwaren vormden. Bovendien zal, mocht het eenmaal tot die overbrenging komen, een uitbreiding van personeel in stede van de thans aan de orde van den dag zijnde bekrimping niet kunnen worden nagelaten. Er is dus groote kans, dat de admi- stratie nog geruimen tijd het door haar gevormde archief onder zich zal moeten behouden. Na en op grond van de ervaringen, die verschillende provinciale archiefinspecties in de afgeloopen vijftien jaren met de gemeente en waterschapsarchieven binnen haar ressort hebben opgedaan, acht ik mij gerechtigd tot de conclusie, dat een inspectie van de archieven ook van andere overheidsinstellingen, alleszins noodzakelijk mag worden geacht. Grosso modo komen slordige archiefbeheerders minstens evenveel voor als zorgvuldige. Het bestaan eener inspectie werkt, gelijk de ervaring leert, in vele gevallen preventief. Bij gemeenten is het mij en zal het ook anderen wel overkomen zijn, dat de ééne secretaris voor den anderen niet wilde onderdoen, zoodat eene zekere concurrentiezucht bij slot van rekening aan de verzorging van de archieven ten goede kwam. Hoe zou een dergelijk toezicht moeten worden geregeld? Het Na het schrijven van dit artikel vernam ik bij geruchte, dat deze registers reeds na tien jaren worden vernietigd. In hoeverre deze mededeeling juist is, kon ik niet nagaan.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 23