248 Archivalia van andere geestelijke instellingen kwamen eveneens als gevolg van de secularisatie in het stedelijk archief terecht. Zij zijn als retro-acta te beschouwen bij de stukken aangaande het beheer der rentambten, die een nieuwe afdeeling vormen van het stedelijk archief uit de jaren na 1591, voor welk tijdvak wij nu de aandacht moeten vragen. Het Deventer Archief tijdens de Republiek. 1591-1795. Na 1591 brak voor Deventer een rustiger tijdvak aan, dat tot het einde van de Republiek zou voortduren. Omwentelingen, die in de bestuursinrichting van de stad een radicale wijziging brachten, kwamen in dezen tijd niet voor. Zelfs de jaren van staatkundigen strijd en gistirjg, 1672-1674, 1702, 1747 en 1787 verbraken de gelijk matige ontwikkeling niet. Voor het stedelijk archief was dit alles niet zonder invloed. Wij laten hieronder de bijzonderheden volgen, die wij vonden over de plaats, waar het archief bewaard werd, over het beheer van het archief en de beschrijving van de archiefstukken en ten slotte over het gebruik, dat van het archief gemaakt werd voor de stedelijke geschiedbeschrijving. In de 17de en 18de eeuw was nergens en dus ook niet te Deventer sprake van ordening en beschrijving van archieven volgens weten schappelijke beginselen. Het vertrek, waar van ouds de archiefstukken bewaard werden, werd te Deventer gewoonlijk de secreetkamer, later ook wel de schrijfkamer genoemd. In de voorrede van den in 1870 gedrukten inventaris wordt deze secreetkamer als volgt beschreven „Het is een klein vertrek op het Raadhuis, tegen brand beveiligd door een stevig gewelf, van binnen voorzien met ouderwetsche eikenhouten kasten en laden. Het schijnt gebouwd te zijn in 1551 2), en de inrig- ting, zooals men die tot voor weinige jaren 3) gekend heeft, paste ook wel aan dien tijd. 't Was welligt een herbouw, want reeds vroeger bestond een vertrek waar de privilegiën en belangrijke stukken be waard werden Voor het gebruik was die kamer zeer ongeriefelijk en de inrigting van kasten, laden en doozen hoogst ongeschikt; bovendien was zij zeer vochtig, waardoor vele stukken zwaar be schadigd, sommigen zelfs half vergaan zijn". 2) 3) 249 Ondertusschen, hier is een schrijver in de 2de helft van de 19de eeuw aan het woord en in vroegere eeuwen werden minder eischen gesteld. Men was tevreden, als de series en losse stukken, die voor de administratie van het oogenblik noodig waren, bereikbaar waren en vanouds werd bijzondere zorg besteed aan bewaring van de charters wegens hun groote waarde als bewijsstukken van rechten. Het ligt voor de hand, dat de zorg van de secreetkamer aan een der stadssecretarissen was opgedragen Dat het niet aan pogingen ontbroken heeft om goede orde op zaken te stellen en het archief aan zijn bestemming te doen beantwoorden kan uit ver scheiden resoluties van Schepenen en Raden blijken i). Wij lezen, dat 25 Februari 1617 aan Glagau, den oudsten secretaris de bediening der secreetkamer wordt opgedragen tegen een belooning van 50 goudguldens 's jaars en dezelfde emolumenten, die Mr. Johan van Appeldoern, die vóór hem als oudste secretaris met de zorg voor de secreetkamer belast was geweest, genoten had. Den 23 November 1628 wordt na het verleend ontslag aan Glagau secretaris Haexbergen tegen dezelfde vergoeding met deze functie belast. In latere jaren vervulde secretaris Condewijn blijkbaar deze werkzaamheden, want Schepenen en Raad erkennen in hun resolutie van 20 Juli 1650, dat het tractement te klein was. Onder verwijzing naar de vroegere resolutie van 23 November 1628 worden aan zijn opvolger, secretaris Strockel, behalve de inkomsten van de ambtmannie van Colmschate 100 goudguldens jaarlijks toegekend. Zijn plichten als beheerder van het archief worden nader omschreven: „Voorts, dat hij een cort concept van des stadts privilegiën ende vryheyden sal instellen, om schepenen ende raedt van alles goet bericht te connen geven, als mede dat hij op alle saterdags, ten een uren 's middaghs, de secreten kamer sal open stellen ende sigh daerin laeten vinden, ten eynde de heeren, dien sulcks belieft, de chartres ende papieren nasien ende van hem, des versocht, anwysinge moghen vercryghenEnde is geresolveert ende vastgestelt, dat de heeren ende de secretarien, dewelcke tot de secreten earner mede acces sullen moghen hebben, Biz. VI. Op welke gegevens de schrijver deze veronderstelling grondt, weet ik niet. N.l. tot 1854. De bewering in de voorrede van den in 1870 gedrukten inventaris (biz. VI VII) dat het toezicht op de secreetkamer in het algemeen aan de cameraars was toever trouwd, lijkt mij onjuist en volgt ook niet uit de daar aangehaalde Dedicatio voorin het 2de deel van GERHARD DUMBAR'S Analecta Daventriae 1721). De inspectie van het archief in 1563 door eenige schepenen samen met een der secretarissen (zie de desbetreffende post uit de cameraarsrekeningen van dat jaar) komt mij voor te zijn een incidenteele inspectie, (die 14 dagen duurdeI) met het doel orde op zaken te stellen. Het spreekt van zelf, dat de secretaris, als ambtenaar ondergeschikt was aan het College van Schepenen (van wie een of twee cameraar waren) en Raden en dus uit dien hoofde een oppertoezicht van dat College op zijn plaats was. 2) De resoluties van Schepenen en Raad en de concordaatboeken berusten in het Deventer Archief.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 8