244
van het gewest en als tweede lid de drie hoofdsteden Deventer,
Kampen en Zwolle vertegenwoordigd. Het was er verre van, dat de
Staten een krachtig centraal gezag over de provincie uitoefenden.
In de dagen van de Republiek werd afwisselend in de drie hoofd
steden vergaderd, zelfs het College van Gedeputeerde Staten, dat
in 1593 werd ingesteld, had geen vaste vergaderplaats en de archieven
werden gedeeltelijk meegevoerd Het zwaartepunt berustte dan ook
bij de samenstellende deelen en zoo herkreeg Deventer aan het einde
van de 16de eeuw de vrij groote mate van onafhankelijkheid, die de
stad in de Middeleeuwen zij het in andere vormen genoten had.
Niet minder ingrijpend waren de veranderingen op godsdienstig
gebied. De Hervormingsgedachten, die reeds in de eerste helft van
de eeuw in Wederdoopersche en Luthersche vormen zich hadden
geuit, zegevierden te Deventer in 1579 voorloopig en in 1591 voorgoed
in Calvinistische gedaante. Een gevolg was, dat de kerkelijke-lands-
heerlijke enclave in het centrum van Deventer verdween en de
geestelijke goederen werden geseculariseerd.
Tenslotte kwam een radicale wijziging in de economische be-
teekenis van de stad. Deventer was in de Middeleeuwen een van
de belangrijkste handelssteden van de Nederlanden, die als Hanzestad
een bloeiende handel dreef met de Oostzeekusten, Vlaanderen, Enge
land en vooral met Bergen in Noorwegen 2). De druk bezochte jaar
markten maakten de stad tot een centrum van een achterland, dat
zich tot diep in Duitschland uitstrekte. Aan het einde van de 16de
eeuw was het met dezen handel droevig gesteld. De mindere bevaar
baarheid van den IJsel, de Geldersche oorlogen in het begin en de
langdurige strijd tusschen Spaansch- en Staatsgezinden in het einde
van de eeuw waren oorzaak, dat de handel zich verplaatste en de
welvarende kooplieden naar Amsterdam en andere plaatsen weg
trokken. Dat te Deventer in deze jaren honderden huizen leegstonden
spreekt boekdeelen.
De handelspositie van Deventer heeft zich niet hersteld en de
stad moest er zich mee tevreden stellen in de 17de en 18de eeuw
het bestaan voort te zetten als een der hoofdsteden van een der
minst belangrijke gewesten van de zeven provinciën. Hoe gering de
weerstand van Overijsel als zelfstandig gewest was, bleek, toen in
1672 zonder eenig verzet van beteekenis overgave aan de vijanden
volgde en na het vertrek van de overheerschers als straf voor
245
betoonde zwakte, een regeeringsreglement de vrije vroedschapskeuze
in de steden beperkte.
Ook voor het archief was de 16de eeuw een tijd van overgang.
Toen het wereldlijk gezag over Overijsel aan Karel V kwam, had
deze den begrijpelijken wensch de archiefstukken, die als neerslag
van deze functie in Overijsel bewaard werden, over te brengen naar
het centrum van zijn gezag in de Noordelijke Nederlanden. Daar de
Utrechtsche bisschoppen ook in Overijsel archieven bewaard hadden
en een deel van deze stukken langen tijd in het Deventer Archief
berust hebben, is een kleine uitweiding over de geschiedenis van de
bisschoppelijke archivalia noodig
De oudste bestanddeelen, de oorkonden, werden op drie ver
schillende plaatsen bewaard, in het archief van het Domkapittel, in
de landskist te Utrecht en in de landskist te Deventer. Terwijl van
de Utrechtsche landskist weinig bekend is, zijn wij over de Deventer
landskist beter ingelicht. De kist, die twaalf laden had, bevond zich
„up dat capittelhuys van St. Lebuinus" later in de „garwerkamer"
of „treeskamer dezer kerk. Verder blijkt uit verschillende posten in
de Deventer cameraarsrekeningen2), dat de drie steden Deventer,
Kampen en Zwolle en later ook de Ridderschap van Overijsel elk
een sleutel van de landskist hadden. Muller haalt voorts een afschrift
van een oorkonde van 1418 aan, waarin gesproken wordt van de
„lants kyste, die opter treeskamer in onser kercken to Deventer staat,
tot behoeff onser ende onser lande van Sallant ende van
Twen the", en een mededeeling van de Staten van Overijsel in
1530, toen 's Keizers gemachtigden afgifte van de in de landskist
bewaarde oorkonden eischten, dat zij namelijk die oorkonden be
waarden „tot behoeff des Keis. Maj., siner Majts. erffgenamen e n d e
derselver lantschap". Terecht concludeert Muller uit dit alles,
dat de oorsprong van de plaatsing van de oorkonden in de landskist
te Deventer een recht van controle van de Staten is 3) en „dat wij
hier te doen hebben met een der oudste bewijzen van het mede
bestuur der Staten van het Sticht, dagteekenende van het begin der
14de, wellicht reeds van de 13de eeuw".
Zie over dit alles: A. HaGA: Uit de geschiedenis der provinciale archieven
in Overijssel Nederlandsch Archievenblad 38ste jaargang (1930—1931) bladz. 160 e.v.
2) Zie mijn artikel over: Deventer als Hanzestad in: Deventer in 1931. Haar
Nijverheidblz. 16 22.
Voor zoover geen andere bronnen worden genoemd ontleend aan S. MULLER FZN.
Catalogus van het archief van de bisschoppen van Utrecht (Utrecht, 1906). Inleiding:
Geschiedenis van het archief.
2) Aangehaald door MULLER blz. IX noot 3 en blz. X noot 3. Ook in de cameraars
rekeningen van 1464 en 1478 komen soortgelijke posten voor.
3) Hoewel van een systhematische verdeeling van de stukken over de verschil
lende bewaarplaatsen geen sprake is.