274 dergelike nrs. (1428) in een archiefinventaris thuis horen. Tot de archieven van Antwerpen en andere steden behoren ongetwijfeld de nrs. 1691-1698. De nrs. 1706 vv. vermelden stukken, die men niet in het archief van Leuven, maar wel in dat der Brabantse Staten zou zoeken. Ziedaar enige opmerkingen, die aan de wetenschappelike waarde van de inventaris in zijn geheel weinig of niets afdoen. Tot in lengte van dagen zal het diep te betreuren zijn, dat de kostbare boekerij der Leuvense Hogeschool tijdens de wereldoorlog vernietigd is. Des te meer verheugen wij er ons dus over, dat talrijke archiefstukken betreffende deze Hogeschool bewaard zijn. Niet minder dan ongeveer 150 nummers vermelden stukken, die op deze Hogeschool betrekking hebben. Daarenboven is deze inventaris zeer belangrijk voor de geschiedenis van verschillende kloosterorden, die in Leuven en elders gewerkt hebben, maar hierover hoop ik in een ander tijdschirft uitvoerig te handelen. Wij zijn dr. Cuvelier dus zeer dankbaar voor het gebodene en hopen binnen niet al te lange tijd ook het vierde deel te mogen ontvangen. Wellicht dat wij na lezing van de Inleiding geen aan merking meer kunnen maken op verscheidene kleinigheden, die ons tans onjuist lijken. DAVID DE KOK o. f.m. M. A. C. M. van Hattum. De Patriotten te Gouda, Purmerend. Muusses, 1934. Mejuffrouw M. A. C. M. van Hattum heeft in den betrekkelijken korten tijd, gedurende welken zij hier ter stede als archivaris werk zaam is, kans gezien zich zoodanig in de geschiedenis van het Goudsche patriottentijdvak in te werken, dat zij in staat is geweest hierover een zeer verdienstelijk proefschrift te schrijven. Zij heeft hiermee een goed werk verricht, niet alleen ten behoeve van de beoefenaren van de Goudsche geschiedenis, maar ook van hen, die niet gaarne „het algemeene" kant en klaar voor zich willen zien verrijzen, maar het zelf uit „het bijzondere" wenschen af te leiden. Het proefschrift geeft iets meer dan de titel zegt; het laatste en zesde hoofdstuk behandelt ook nog de regeeringsverandering in Gouda na het herstel van den stadhouder en de gebeurtenissen, die hierbij hebben plaats gevonden. De verdienstelijkste hoofdstukken zijn m. i. het tweede, dat de 275 verhouding tusschen burgemeesters en vroedschap teekent en het derde, dat den titel draagt van „kentering". Met mejuffrouw van Hattum ben ik het echter niet eens, dat de democratisch-patriotsche beweging „slechts weinig kracht kon ont plooien". Het is juist, dat er in Gouda slechts een kleine groep was, „die verstoken van staatkundige rechten, er op uit kon zijn die zich te veroveren". Dit wettigt echter niet de conclusie, dat de demo cratisch-patriotsche partij weinig te beteekenen had. Die beweging vond haar steunpunten in de regeering zelf en voornamelijk in de vroedschap en kon zich aldus wel degelijk doen gelden. De scheidingslijn tusschen burgemeesters en vroedschap is, cum grano salis, die tusschen oud en jong en tusschen aristocratisch en democratisch patriot; de prinsgezinden komen practisch niet in aan merking. Om de democratisch-patriotsche vroedschapsleden groepeert zich het stedelijke intellect, dat van allen staatkundigen invloed is verstoken. Tusschen de twee groepen in staat de middenman Metelerkamp, die door zijn gematigdheid steeds meer invloed krijgt en die later, bij de restauratie, ook in de oogen van de prinsgezinden, Gouda op waardige wijze tegenover den prins kon vertegenwoordigen. Duidelijk laat het proefschrift zien, dat er zelden of nooit van een heftigen strijd tusschen aristocraten en democraten sprake is geweest, en dat men veeleer van een veeljarige kibbelarij zou kunnen spreken Het is dan ook de groote verdienste van dit proefschrift, dat het den „strijd" in het patriottentijdvak in Gouda tot de juiste ver houdingen heeft teruggebracht. Gouda. Dr. Mr. SMIT. Repertorium van gedrukte genealogieën en genealogische frag menten, aangeboden aan het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor geslacht- en wapenkunde bi/ zijn 50-jarig bestaan, door Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteiin, eere-lid van het genootschap. Haarlem, H. D. Tieenk Willink Zoon. 1933. In het voorwoord schetst de schrijver de verschillende moeilijk heden en wijzigingen, die zich tijdens het bearbeiden van de zich steeds uitbreidende stof voordeden, alvorens een definitieve lijn kon worden vastgesteld. Het mag een geluk gerekend worden, dat al werkende de be slissing genomen werd om de oorspronkelijk beperkte opzet los te laten, waardoor dit werk, al moge het volgens den schrijver slechts

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 21