162
vaart, de visscherij, de kanalen, de vuurtorens, de havens. Voor beide
colleges gold in de zeventiende en achttiende eeuw de bekende
regel van Colbert: hij, die meer koopt, dan hij kan verkoopen, wordt
zelden rijk, produceeren dus en varen. En in geen periode is deze
regel straffer toegepast dan in den korten tijd van 1738 tot 1765,
toen de fel patriotsche en oorlogzuchtige Hoeden wier actie nu
tegen Rusland ging, - in den Rijksdag de leiding hadden. In het eerste
jaar van hun regime is het zooeven genoemde industrieele bureau
opgericht, dat het recht bezat leeningen te sluiten bij de Rijksbank
en die gelden te besteden ter bevordering van de textielnijverheid,
in het laatste jaar is het bureau weer opgeheven en zijn zijn functies
door het commerciecollege overgenomen.
5 en 7 Svenska Riksarkivet1618 1837II 1837—1846 (1916,
1927). Van deze beide, door den Rijksarchivaris S. Bergh bewerkte
deelen is het eerste zeker het grootste. In acht hoofdstukken be
handelt Bergh de geschiedenis van het Zweedsche Rijksarchief in
de genoemde jaren. In het eerste hoofdstuk geeft hij een overzicht
over de verschillende verordeningen, voor de kanselarij in den loop
der tijden gemaakt, van de eerste in 1618 door Axel Oxenstierna
af tot de laatste in 1835, toen de kanselarij werd opgeheven en de
archiefsecretaris G. Liliegren de eerste Rijksarchivaris werd. Met
dien titel archiefsecretaris werd, al die jaren in alle kanselarij
verordeningen, de speciaal met de zorg voor het archief belaste
kanselarijsecretaris aangeduid. Kanselarij en archief werden in het
begin der zeventiende eeuw gelocaliseerd in Stockholm in het Koninklijk
Slot. In het tweede hoofdstuk geeft Bergh een overzicht over het
personeel de archiefsecretaris was de chef bespreekt de eischen
van benoembaarheid: kennis van Latijn, Fransch en Duitsch, en goed
schrift, de salarieeringen en de bureautijden. In het derde hoofdstuk
verreweg het grootste, het beslaat wel een vierde gedeelte van het
geheel - vinden wij, overeenkomstig de tradities van het Zweedsche
en Deensche archiefwezen, lijsten van archiefsecretarissen en ander
personeel, gevolgd door een onder iedere lijst chronologisch gerang
schikt biographisch woordenboek, van Per Utter, den eersten archief
secretaris in 1618, af tot G. Liliegren in 1835. Op die lijst compareert
ook de bovengenoemde Israël Fortelius Lagerfeldt, van 1641 tot 1650
die functie waarnemende. In het vierde en vijfde hoofdstuk beschrijft
Bergh de localiteiten, de ordeningen, beschrijvingen en inventariseeringen
met behulp van plattegronden, reproducties van oude teekeningen
163
en facsimile s. Met hun koningsburcht zijn de Zweden niet zoo onge
lukkig geweest als de Denen, wier Christiansborg na den laatsten brand
van 1884 pas in de eerste jaren na den wereldoorlog weer betrokken
kon worden. Die eene groote brand van 1697, dien Bergh uitvoerig
bespreekt, ruim een maand na den dood van Karel XI, de Deensche
gezant Luxdorph bericht aan zijn Koning, dat Stockholm de gezanten,
en niet het minst hem, ervan verdacht den brand gesticht te hebben -
heeft aan het Rijksarchief nogal wat schade toegebracht en een
behoorlijke berging en ordening, die kort vóór den brand weinig te
wenschen overliet, weer voor jaren onmogelijk gemaakt. Na den brand
is het tijdelijk ondergebracht in het huis van Per Brahe, dat door
de reductie van 1680 kroonbezit was geworden, vandaar is het bij
gedeelten na 1756 naar het nieuwe slot getransporteerd, het heeft
tot 1768 geduurd, voor kanselarij en archief behoorlijk in de nieuwe
localen waren gehuisvest, geborgen en geordend. Op onderhoudende
wijze vertelt Bergh, aan de hand van een reisbericht, dat bewaard
is gebleven, van de lotgevallen van het Rijksarchief, toen het in 1713
tijdelijk moest worden weggevoerd naar Örebro, in verband met een
dreigenden aanval van ds Russen in den 2en Noordschen oorlog.
In de schuit met honderdzestig kisten, met de kostbaarste stukken,
die het archief bezat, is toen op weg van de hoofdstad naar het
nieuwe verblijf een lek ontstaan, dat slechts met de grootste moeite
is kunnen gedicht worden, en toen de kisten eenmaal waren gearri
veerd, zat men in Stockholm weer in angst voor de talrijke Russische
krijgsgevangenen in Örebro, die daar misschien, in een oproerige
bui, het slecht onderhouden slot in brand zouden kunnen steken.
Sinds 1828 heeft de bovengenoemde A. von Hartmansdorff in den
Rijksdag herhaaldelijk op beter huisvesting voor het Rijksarchief aan
gedrongen. Eerst in 1844 heeft de Rijksdag besloten tot aankoop
van het Riddarstolp sche huis, waar het Algemeen Rijksarchief, voor
zoover ref. weet, nu nog gehuisvest is. In het zesde hoofdstuk
bespreekt Bergh de talrijke aanwinsten, door schenking, koop of
confiscatie, uit nagelaten papieren van vele adellijke families, die
voornamelijk in de „Gouden Eeuw" gewichtige publieke functies hadden
waargenomen. Vooral na den brand van 1697 is het archief op deze
wijze verrijkt. In het zevende hoofdstuk worden de bemoeiingen van
het Rijksarchief met in druk verschenen werken besprokenalle
drukkers waren nl. verplicht vijf exemplaren te schenken van wat zij
leverden, één aan de kanselarij en vier aan de Zweedsche Universi
teitsbibliotheken, die te Uppsala, te Lund, en de beide aan den over
kant van de Oostzee. Bovendien had het ook te bergen wat ver
boden lectuur was; 20000 exemplaren van een in 1695 door de
Het door ref. in zijn eerste aankondiging - van Noorsche werken - Neder■-
landsch archievenblad 1932-1933, blz. 219) genoemd artikel van H. BRULIN m de
Archivalische Zeitschrift (1929) berust grootendeels op deze publicatie.