156
157
wat geboden werd, omdat de verkoopers, misschien wel met de
bedoeling het publiek kooplustig te maken, de bestaande ordening
verstoord hadden. Vóór den laatsten verkoop in 1919 heeft de Alge-
meene Rijksarchivaris met enkele bibliothekarissen het restant geïn
specteerd; nadat zij tot aankoop hadden geadviseerd, is dit laatste
gedeelte, grootendeels door vrijgevigheid van particulieren, rijks
eigendom geworden. Te vermelden zijn: van koningen, uit het huis
Vasa: leenbrieven van Gustaaf I, en van Sigismund, waarvan een
groot deel niet in de kanselarijregisters was opgenomen, een door
Gustaaf 11 gemaakte inventaris van zijn kostbaarheden; uit het huis
Holstein Gottorphet door Gustaaf 111 in de spannende dagen van
Augustus 1772 opgesteld concept voor een proclamatie; van invloed
rijke personen: eigenhandige concepten van en massa's brieven aan
den kanselier Magnus Gabriël dela Gardie - ook van correspondenten,
van wie het Algemeen Rijksarchief nog geen brieven bezat -, een
brief van Hugo Grotius aan den generaal en admiraal C. G. Wrangel,
van William Temple aan den kanselier Bengt Oxenstierna (uit Nijmegen in
1678), van J. F. Preis aan VON Görz voorts een groot aantal quitanties
uit het archief der Rekenkamer: van Johan Skytte, die zijn pupil,
kroonprins Gustaaf Adolf, boeken bezorgd heeft (1602), van den
„resident" Harald Appelboom, die zijn koningin Christina boeken
bezorgd heeft uit „Vossii bibliotek" (1650), zooals Naumann zegt,
waarmee hij wel bedoelt de bibliotheek van den in 1649 gestorven
Gerardus Vossius, den vader van Christina's bibliothekans Isaac);
uit het archief van het „Kommerskollegium" berichten van Jak-
toren", bijv. van P. Trotzig uit Amsterdam (1667); uit het archief der
Admiraliteit een brief van Maarten Thiissen Anckarhielm (1644), uit
het archief van den „Öfverstathallare" - den opperbestuurder der stad
Stockholm - een groot aantal verzoeken om reispassen, ook van
gezanten.
c. Van de artikelen over archiefwetenschap noemt ret.: nr. b
(1903), een korte verhandeling van den Algemeenen Rijksarchivaris
E. Hildebrand over de toepassing van het zgn. „ursprungsprincip
Hij bepleit de toepassing van dat beginsel bij het ordenen van de
Zweedsche archieven, vertelt van door zijn voorgangers toegepaste
methoden, en noemt voorbeelden van enkele in strijd met het her-
komstbeginsel tot stand gebrachte ordeningen. - Leerzaam zijn
twee studiën van den Rijksarchivaris S. Bergh over de „protokollen
Vergelijk prof. KERNKAMP'S Verslag, blz. 125.
2) Over de verhouding van APPELBOOM tot GERARDUS VOSSIUS een opmerking
van prof. KERNKAMP in Memoriën van HARALD APPELBOOM <B„dr. en Med. Mist.
Gen. XXVI) blz. 291.
van den Rijksraad en de „diaria in het archief der kanselarij (nrs. 24
en 30, 1910 en 1912). Er is veel overeenkomst tusschen de staat
kundige geschiedenis van Denemarken en die van Zweden in den
nieuwen tijd, maar er zijn ook groote verschillen. In beide landen een
koningschap, een Rijksraad, door den koning benoemd, uit edelen
samengesteld, en een Rijksdag van vier standen. In Denemarken is
de revolutie van 1660 zoo krachtig, dat, door het drijven van de
geestelijken en den burgerstand de boerenstand had geen invloed
de koninklijke macht onbeperkt wordt, dat er naast den absoluten
koning, niet alleen voor een Rijksraad, maar ook voor een Rijksdag
geen plaats meer is. In Zweden echter kunnen, na de revoluties van
1680 en 1682 van Karel XI en die van 1772 en 1789 van Gustaaf III,
die overigens niet door de niet-adellijke standen, maar door den koning,
met hun instemming, zijn bewerkt, Rijksraad en Rijksdag hun plaats'
in het staatsbestuur behouden; na de revolutie van 1718, een
reactie tegen het absolutisme, houdt het koningschap zich staande.
Over de talrijke door den Rijksraad nagelaten protokollen (notulen)
dit lichaam heeft bestaan tot de invoering van den regeeringsvorm
van 1809 - deelt Bergh het een en ander mee. Zij verhalen zeer
levendig, niet ambtelijk-strak, wat in die bijeenkomsten van den
Rijksraad voorviel, de conferenties met komende en gaande com
missies uit den Rijksdag, bestuurscolleges, officieren en gezanten.
Zij hebben volgens Bergh een frischheid, die men in andere officieele
handelingen mist, zij zijn uniek, en, omdat de Rijksraad in de „Gouden
Eeuw niet alleen Zweedsche zaken besprak, maar ook Europeesche
zeer belangrijk. Herhaaldelijk waren in dien „Storhetstid" de koningen
aan den overkant van de Oostzee in den oorlog, driemaal - de
derde maal wel is waar kort -, voor Christina van 1632 tot 1644
voor Karel XI van 1660 tot 1672, voor Karel XII in 1697, moest een
regentschap worden ingesteld; die expedities en regentschappen
hebben de macht van den Rijksraad vergroot, en zijn macht bleef
groot gedurende de eerste regeeringsjaren van den meerderjarigen
koning, omdat de regenten zelf Rijksraden geweest waren en weer
werden. De protokollen, die beginnen in het jaar 1621, toen Gustaaf II
voor de eerste maal overstak, hebben dan ook gedurende de jaren
1660 tot 1672 een grooten omvang. In dien tijd schreven twee
secretarissen de notulen, die elkaar konden controleeren, die zelf
hun concepten in het net schreven, opdat de discussies geheim
bleven. De secretaris J. Svanhielm stenographeerde zijn concepten, ze
zijn voor een deel bewaard; in een aanhangsel achter Bergh's ver
handeling vertelt de Rijksarchivaris S. Clason het een en ander over
deze opteekeningen. Na 1682 vermindert de invloed van den Rijksraad