86 wellicht de voorkeur, elk deel afzonderlijk te beschrijven, zooals ook in dezen inventaris is geschied (zie o.a. no. 1133 en vlgg.); het lijkt mij echter overbodig, in een noot bij elk deel ook nog eens de rekeningen afzonderlijk op te noemen. Ook voor de bijlagen bij de rekeningen gelden bovenstaande bezwaren. Tegen het vermelden van den naam van de elkaar opvolgende rentmeesters of ontvangers en het openen van een nieuwe serie bij het optreden van een nieuwen functionaris bestaat in het algemeen geen bezwaar; doch waar hier vóór 1560 het finantieel beheer door twee burgemeesters werd gevoerd, die om de twee maanden door anderen werden vervangen, daar leidt de consekwente doorvoering van dit beginsel tot bedenkelijke uitwassen. Om 1 deel rekeningen over 1491 —1494 te beschrijven, worden ons 40 namen van burge meesters opgedischt, hetgeen bijna een halve pagina in beslag neemt! (Zie o.a. inv. no. 981, 986 en 1011). Dit lijkt mij toch totaal over bodig en in twee regels kon elk nummer toch even goed worden beschreven. Ik zou hier de bespreking van den inventaris gevoegelijk kunnen beeindigen, ware het niet, dat het grootste gedeelte van het lijvige boekdeel nog onbesproken is; de regestenlijstMet een omvang van 330 blz. beslaat zij het dubbele van den inventaris en wij leeren daaruit den rijkdom van het Elburgsche archief nader kennen. Maar juist deze uitvoerige regestenlijst had voor den bewerker een reden moeten zijn, de omschrijving in den inventaris zoo veel mogelijk te beperken. Zoo wil het ook de Handleiding 46 toelichting). Zoo vindt men onder invent, no. 15 369 de ingekomen stukken uit de jaren 1351—1810 jaarsgewijze verzameld in 351 omslagen en pakken. Deze jaarsgewijze nummering heeft voor het opbergen en opzoeken der stukken zeker haar nut, maar is het daarom ook noodig, al deze 351 nummers nog eens afzonderlijk op te noemen? Ik kan het nut er van niet inzien en zij lijkt mij alleen van belang voor den „inwen- digen dienst". Dergelijke lange reeksen van cijfers en jaartallen moeten den leek toch wel de overtuiging schenken ten onrechte! dat onze inventariseeringsarbeid een ietwat stupide bezigheid is. Vooral bij groote archieven valt dit des te sterker op. De inventaris zij een wegwijzer en belemmere niet door een al te ver doorgevoerde spe cificatie de overzichtelijkheid. Ook de afzonderlijke beschrijving der eigendomsbewijzen van het St. Agnietenconvent en andere geestelijke instellingen (invent, no. 1305 en vlgg.) had aanmerkelijk bekort en tot 87 enkele nummers teruggebracht kunnen worden, nu er toch van elk stuk een regest is gemaakt. De regestenlijsten zijn den laatsten tijd in dit blad het onderwerp geweest van diverse beschouwingen; van verschillende zijden hebben zij bestrijding ondervonden en vooral bij groote archieven schijnen deze bezwaren het duidelijkst naar voren te komen. Dr. Heeringa heeft eenige van deze bezwaren in dit blad kenbaar gemaakt, in het bijzonder ter zake van processtukken. Wat deze laatste betreft m.i. ten onrechte. De Handleiding heeft deze bezwaren voldoende ondervangen en opent de mogelijkheid, verschillende categoriën van stukken van de regestenlijst uit te sluiten (zie 74 toelichting). Waar de Handleiding o.a. bij een inventaris van een rechterlijk college de uitsluiting van alle acten van voluntaire jurisdictie uit de regestenlijst toelaat, daar lijkt mij dit a fortiori van toepassing op de proces- sueele acten; ja, het lijkt mij zelfs ondoenlijk de diverse acten van een proces in regest te brengen en eigenlijk gezegd ook geheel overbodig. Zooals dr. Heeringa zelf reeds heeft opgemerkt, zijn deze acten meerendeels ook van geenerlei, alleen van formeel, belang. 2) Eenzelfde mogelijkheid opent de Handleiding ook voor pacht brieven, afgeloste rentebrieven en zelfs voor de leenacten.3) Wat deze laatste betreft, ben ik het volkomen met dr. Heeringa eens, dat het verre de voorkeur verdient, deze leenacten niet in de regesten lijst op te nemen maar ze uit te geven op de wijze, zooals dat op zoo voortreffelijke wijze in Gelderland is geschied door de ver- eeniging „Gelre". Dat door bovenbedoelde uitsluitingen de regestenlijst niet meer een volledig beeld geeft van alle in het archief aanwezige oorkonden en acten (tot op een bepaald tijdstip), lijkt mij ook voor historici geen overwegend bezwaar, mits in de inleiding op een en ander duidelijk wordt attent gemaakt. Prof. Fruin heeft er terecht op ge wezen, dat de regenlijst niet ten doel heeft, de raadpleging van het stuk overbodig te maken en evenmin heeft zij ten doel het raad plegen van den inventaris overbodig te maken. Een goede index op beide, zooals bij den onderhavigen inventaris en regestenlijst is ver vaardigd, zal den onderzoeker overigens zijn nasporingen kunnen vergemakkelijken. Maar nu het beginsel, om alle oorkonden en acten Bij de uitgegane stukken (inv. no. 370) is dit niet geschied. Nederl. Archievenblad XXXVIII, blz. 142 vlgg. Het spreekt vanzelf, dat de dikwijls zeer belangrijke bijlagen bij deze proces stukken, voor zooverre zij acten of oorkonden in originali of in afschrift bevatten, wèl in de regestenlijst moeten worden opgenomen. 3) ik zou de kwitanties daaraan willen toevoegen. Vgl. no. 1240 van dezen inventaris met de betreffende regesten

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 50